Gedenkboek van het Nederlandsch Jongelingsverbond 1853-1903

  • Kopieer en plak deze bronvermelding in je document

Er is helaas een probleem met het ophalen van de afbeelding.

Dit kan twee oorzaken hebben:

  • De publicatie is nog niet beschikbaar in Delpher, maar zal dat binnenkort wel zijn.

  • Er is een tijdelijke storing met het laden van de afbeelding.

  • Probeer het later opnieuw.

    Onderstaande tekst is niet 100% betrouwbaar

    *

    EEN MERKWAARDIG VERSCHIJNSEL.

    Menigeen zegt, dat het een booze tijd is.

    Het kan wel zijn. Het zal wel zoo zijn. Het moet wel zoo zijn. Het i s zoo. „De wereld ligt in 't booze"» zegt de Schrift, — en de tegenwoordige dan niet?

    "Wij hebben er slechts ons land en volk in de laatste decenniën op aan te zien, om dit met weemoed te erkennen. Dit toch is het eerste kenmerk van de laatste jaren: dat er is een godverzaking en een christusverwerping als nimmer te voren, en het tweede, daaraan gelijk, is: dat zonen van één volk, in den smeltkroes der beproeving uit verschillende deelen aaneen, ja ineen gesmeed, onderling zijn verdeeld. Daarom vooral zijn de dagen boos; de dood splitst, maar het leven houdt bijeen.

    Maar nu zie ik ook lichtstralen in den duisteren nacht, en ga ik bij gelijkenis op mijn vaderland het woord van zeker kroniekschrijver toepassen: „ook waren in Juda nog goede dingen." Daar zijn nog goede dingen in dit goede land, ontwoekerd aan de baren, en wie deze niet ziet, moet wel blind, stekeblind zijn. Is er ooit zooveel christelijke werkzaamheid onder het opkomend geslacht ontwikkeld als juist in onzen tijd? En zoo waar, nu begint mijn optimisme het bij mij van het pessimisme te winnen, en ik vervolg, dat het een goede, een schoone tijd is.

    Daar is het Nederlandsch Jongelingsverbond, dat op heden vijftig jaren telt. Wees mij gegroet op uw festijn, oude bekende! vriend mijner jonge, bijna zeide ik, mijner kinderjaren; ik ben met u als geboren en opgegroeid. Ik denk aan u niet, of ik herhaal: oude liefde roest niet, maar rust ook niet, doch rijst, ja raast, als zij in hare teerste voorwerpen wordt miskend.

    Als J2-jarige knaap maakte ik reeds kennis met uw streven, toen ik, zoo jong en zoo groen als gras, lid werd van eene pas opgerichte, hoogst primitieve chr. jongelingsvereeniging en „met gemeene toestemming" der broederen — in het land der blinden enz. — tot bibliothecaris werd verkozen. De eer was mij schier te groot! Nog zie ik mij daar, de klompjes aan, de zandwegen in, de heide over, de hutten binnenstappen, een tasch met boeken op den rug, een dosis idealen in het hart, aanvangende mijn gewichtig werk! Het heeft mij nimmer verdroten! En toen ik later vereenigingen mocht oprichten en leiden, en eindelijk zeer nauw aan u werd verbonden, zag ik, dat gij eene ruime plaats in mijn hart veroverd hebt, en roep ik u dan ook in deze ure toe: „dank, geliefd verbond! al ga ik grijzen, op u starende, word ik en blijf ik jong!"

    Maar „wat is dan het voordeel van den christen-jongeling, of welke is de nuttigheid van het Nederlandsch Jongelingsverbond?" kunt gij naar eens Apostels wijze vragen. En ik antwoord: „veel, in alle manier, want dit is wel het eerste, dat hun de woorden Gods zijn toebetrouwd."

    Nederlandsch Jongelingsverbond, vrucht van het Réveil, een merkwaardig verschijnsel zijt gij en blijft gij mij! Gij zijt mij een boom, die gouden vruchten geeft tn Hollands tuin; een zuurdeesem, die kerstenend Neerlands jongelingschap doortrekt; maar dan ook een gebouw, dat is opgericht op den breeden maar hechten grondslag Jezus Christus, hoeksteen en gevelsteen tegelijk. En dat gebouw nog slechts een bescheiden zaal of kamer van den majestueuzen tempel, dien de hemelsche Kunstenaar en Bouwmeester ontworpen en opgetrokken heeft, om zich uit te breiden over heel deez' aard!

    Nederlandsch Jongelingsverbond! blijf aan uwe leuze getrouw: „Ik schaam mij het Evangelie van Christus niet!' En laat geen der letteren verbleeken van uw ideaal: „Opdat zij allen één zijn!" Gij beoogt geen „Christendom boven geloofsverdeeldheid", want neutraal, kleurloos zijt gij niet; maar gij bedoelt: „Christendom boven kerkelijke verdeeldheid"; beken goed kleur, toon het 111 woord en daad! Vorm veel jongelingen tot burgers, die Oranje en het vaderland liefhebben, tot pilaren, waarop eenmaal het gebouw van staat en kerk en maatschappij rust. Word bovenal menigen jongen man het middel, om te worden burger van het onbewegelijk Koninkrijk en de knieën te buigen voor Jezus Christus, onzen Koning en Heer!

    Laat uw arbeid cenlraliseerend zijn — wordt een mijner idealen vervuld, dan prijkt daar nog eenmaal een Centraal-Bondsgebouw — doch laat uw leven en uw streven vooral chrislocentrisch zijn!

    „Eén woord heeft ons verbonden,

    „Wij dragen ééne vaan,

    „Eén Redder van de zonden,

    „Eén Koning voert ons aan!"

    J. J. VAN NOORT.