De schoonheid van de vrouw

  • Kopieer en plak deze bronvermelding in je document

Er is helaas een probleem met het ophalen van de afbeelding.

Dit kan twee oorzaken hebben:

  • De publicatie is nog niet beschikbaar in Delpher, maar zal dat binnenkort wel zijn.

  • Er is een tijdelijke storing met het laden van de afbeelding.

  • Probeer het later opnieuw.

    Onderstaande tekst is niet 100% betrouwbaar

    door den ondersten rand van de groote borstspier, van achteren door den buitenrand der breede rugspier. In de diepte ligt een dik vetkussen, dat vooral sterk ontwikkeld is tusschen de borstspier en de borstkas. Het normale voorkomen van de okselholte is afhankelijk van eene goede ontwikkeling der spieren die haar vormen en van eene goede welving der borstkas.

    In overeenstemming met de groote beweeglijkheid van den arm is de huid in de okselholte zeer los met de deelen ouder haar verbonden, terwijl zij aan den schouder eenigszins vaster aan de daaronder liggende spieren bevestigd is.

    Van de haren der okselholte geldt hetzelfde wat reeds over die van het lichaam gezegd is. Als teeken van geslachtsrijpheid is een enkel krulletje normaal en dus schoon: eene sterke haargroei staat bij eene vrouw leelijk, omdat zij aan den man en aan het dier herinnert.

    De Heupen en het Zitvlak.

    De beenige onderlaag voor de heupen en het zitvlak wordt gevormd door de darmbeenderen, welke in het midden door het als eene wig daar tusschen in geschoven heiligbeen van elkander gescheiden zijn.

    Een breed, laag, wijd uitgebogen darmbeen, een van boven breed en tevens kort heiligbeen en eene groote helling van het bekken, waardoor een hol kruis gevormd wordt, zijn kenmerken voor het vrouwelijk geslacht.

    De beenige onderlaag moet bij goede vorming aan deze voorwaarden voldoen en bovendien moet het bekken symmetrisch zijn en geen verschijnsel van rhachitis te zien geven.

    Naar buiten onder de huid vertoont zich de bovenrand van het darmbeen, de darmbeenskam, die het meest voelbaar aan den voorsten darmbeensdoorn, in eene gelijkmatige, aan de zijden hooger staande bocht naar achteren moet uitloopen. Het achtereinde kenmerkt zich door de reeds vernielde kuiltjes, die op de achterste darmbeensdoorens gelegen zijn.

    De boven reeds vermelde breedtematen dienen ter beoordeeling van de juiste verhoudingen.

    De voorste spieren der heup loopen uit de diepte van het bekken naar den grooten draaier van het dijbeen, zoodat zij met