Bladz. 30 en 31.
gijs en hein kij-ken naar baas piet.
met een bijl kan hij hak-ken.
met een vijl kan hij vij-len.
met lijm kan hij lij-men.
hij kan een lat van die doos lij-men.
de lijs-ten van een lei kan hij ook lij-men.
Bladz. 32.
wil-lem liep in den tuin van oom daan.
in een roos zat een bij.
oom zei: pak die bij niet beet.
zij kan pijn doen.
oom liep naar de geit.
wil-lem pak-te de bij beet.
hij huil-de van pijn.
Bladz. 33.
piet zei: kijk eens, moe, er is ijs.
piet wil-de gaan rij-den.
mor-gen zal koen met hem mee-gaan.
die zal hem lee-ren rij-den.
Bladz. 34.
piet wil-de al-leen rij-den.
toen viel hij op zijn dij.
hij huil-de van pijn.
dan moet hij maar niet al-leen wil-len rij-den.
Vooroefeningen met uu. Ontbinden muur.
\\ oorden met uu zijn er maar heel weinig; muur. zuur (smaak van de jam. of iets anders), duur (sommige stukken speelgoed), vuur (aan de sigaar), buurman zijn zoo wat de eenige. De letter wordt geleerd uit: een muur.
Daarna behandelen van de lesjes op bl. 35, 36 en 37.
Uittreksels:
Bladz. 35.
piet wil-de niet mee-gaan naar buur-man.
hij zei: het is zoo guur.