Calvijn en Genève

  • Kopieer en plak deze bronvermelding in je document

Er is helaas een probleem met het ophalen van de afbeelding.

Dit kan twee oorzaken hebben:

  • De publicatie is nog niet beschikbaar in Delpher, maar zal dat binnenkort wel zijn.

  • Er is een tijdelijke storing met het laden van de afbeelding.

  • Probeer het later opnieuw.

    Onderstaande tekst is niet 100% betrouwbaar

    van het Gencve van Calvijn, zal ik niet de laatste zijn om mij daarin te verheugen." ')

    Wij moeten dus weer den hartslag van Calvijn gaan beluisteren; ditmaal enkel dien uit het tweede tijdperk zijns levens.

    Wij behoeven wel niet te verzekeren, dat wij niet alle verschil ontkennen. Calvijn is een man geweest, die geleek op alle menschen; het kan niet anders, dat hij in zijn jeugd vroolijker en levenslustiger was dan op rijperen leeftijd. Zijn levensbeschrijver zegt: „Ik wil niet van een mensch een engel maken.... Behalve dat zijn natuur op zich zelve reeds geneigd was tot drift, hadden zijn wonderlijk vaardige geest, de onbescheidenheid van velen, de oneindige menigte en verscheidenheid van zaken die voor de kerk te doen waren, en bij het einde van zijn leven groote en gewone ziekten hem gemelijk en lastig gemaakt." a) Maar niemand kan daaruit de gevolgtrekking maken, dat dit Calvijn gevoelloos maakte. Wij verwonderen er pns ook niet over, dat Calvijn niet lachte of gekscheerde, als hij een crimineel proces begon of doorzette. Daarbij hebben wij nooit ontkend, dat de reformator heftig, prikkelbaar en ruw kon zijn. Maar het komt er op aan, te weten, of, niettegenstaande dit alles, bij het klimmen zijner jaren zijn hart niet meer klopte en of hij minder het vermogen van aan te trekken bezat.

    Al ontkennen sommige geschiedschrijvers die aantrekkingskracht, de vrienden van Calvijn, die lang en nauw met hem verbonden leefden, kennen hem deze eigenschap toe. Zijn levensbeschrijver zegt: „Ik zwijg over het bijzondere zwak dat hij had, om zich te schikken naar de kleinsten, als het noodig was, over de zachtmoedigheid waarmede hij de zwakheden en gebreken van anderen droeg.... Wanneer heeft hij, tegenover de minsten in de wereld, misbruik gemaakt van zijn ambt en gezag? Wanneer heeft hij iets gedaan zonder het advies of tegen de meening zijner ambtgenooten ? Welk verschil hebben wij ooit tusschen hem en ons gezien?.... Dat eenige gebrek (driftigheid), dat ik ooit in hem gekend heb, was getemperd door zulke groote en zulke beminnelijke deugden.... dat geen vriend, noch met daden, noch met woorden, er ooit door beleedigd werd." — „Wat zijne zeden aangaat, hoewel hij van nature tot deftigheid geneigd was, was niemand in den gewonen omgang beminnelijker dan hij. Hij was verwonderlijk wijs in het dragen van de gebreken die voortkwamen uit de menschelijke zwakheid, zoodat hij noch door barsche berisping zijne zwakke broeders beschaamde, noch hen door toegevendheid of pluimstrijken bedierf." 3) En Des Gallars: „Wanneer ik mij de blanke oprechtheid van dien man, zijn liefderijke welwillendheid te mijnen opzichte, zijn zachten en gemeenzamen omgang dien ik zestien jaar genoot, herinner, dan kan ik slechts met moeite dragen, dat ik van zulk een vriend, of liever: van zulk een vader, gescheiden ben.... Hoeveel arbeid verrichtte hij;

    1) Verg. The American Historical Review, Jan. 1902 en Juli 1904. Borgeaud heeft zijn critiek op dit punt geresumeerd in eene mededeeling aan de Sociête' d'histoire et d'archéologie te Gencve. Verg. Bulletin de la Société d'histoire e t d'a r c h é o 1 o g i e, 1904, II, 398, 390.

    2) Opera, XXI, 117-

    3) Ibid., XXI, 108, 112, 117, 170.