vijand met voordeel op de onordelijke troepen in, met dat gevolg, dat alles naar de bergpassen drong, alles verliet en wegwierp, en er voor de geregelde Infanterie niets overbleef, dan met de bajonnet en de sabel zich een' weg te banen. De vlugtende troepen werden tot Passar Pete achtervolgd. Bij deze nederlaag bleven 12 Europeanen, 133 Javanen, alle paarden, 150 Infanterie en 20 kanon patronen en 3 kanonnen. Sommigen der Mangkoe Negorosche soldaten, die allen alles weggeworpen hadden, kwamen naakt terug.
En zoo eindigden de bewegingen in het westen van Djokjakarta met nederlagen, en die aan den oostkant begonnen met gelijke verliezen. In Djokjakarta zelf zoowel als te Klatten, begon men bevreesd te worden voor de gevolgen, omdat er geringe garnizoenen lagen. De overste De Bast, die te Tempel stond, werd naar Djokja opontboden, de kolonel Cleerens trok uit Kertek in opper Begaleen, op Magelang in Kadoe, zijnde Begaleen destijds in rust, wijl de landbewoners aan dien kant minder sympathie voor de zaak van den opstand hadden, omdat zij buiten invloed bleven der prinsen, die hunne magt enkel in Mataram hadden. De post van Gamping, om de west van Djokja, werd ingetrokken en vernield. De Majoor Le Bron werd naar Ivalassan gezonden, en ontmoette op eene verkenning naar Klatten, bij Prambanan den vijand, dien hij op de vlugt sloeg naar het gebergte. De Solosche Pangeran Adi-negoro, die bij Krapjak om de zuid van Djokja stond, moest echter wijken naar Klatten, en zoowel zuidelijk Mataram als Kadoe moest nieuwe aanvallen verduren. In het zuiden van laatstgemeld landschap, bij Dermo en Sinapan, werden de opstandelingen evenwel door Cleerens teruggedreven.