Pieter Pieterszoon

  • Kopieer en plak deze bronvermelding in je document

Er is helaas een probleem met het ophalen van de afbeelding.

Dit kan twee oorzaken hebben:

  • De publicatie is nog niet beschikbaar in Delpher, maar zal dat binnenkort wel zijn.

  • Er is een tijdelijke storing met het laden van de afbeelding.

  • Probeer het later opnieuw.

    Onderstaande tekst is niet 100% betrouwbaar

    harde wind uit het Noordwesten, dat hij over het mulle zandpad door de duinen slechts langzaam voortkwam. Langs het strand kreeg hij den wind inden rug en schoot hij beter op; eerder dan hij nog gedacht had kwam hij een paar kilometer verder bij het wrak vaneen schip, dat daar jaren en jaren geleden bij springtij hoog op het zand geslagen was en er nu nog alleen met den voorsteven boven uitstak. Inde luwte van dat wrak ging hij even op zijn hurken zitten om uitte rusten; daarna wilde hij maar teruggaan. Hij had onderweg alleen hier en daar een stuk hout gevonden, haast niet de moeite waard om het mee te nemen en dacht:

    „Morgen komt er niet van, want dan is hèt Zondag en gaan Kees en ik met vader en moeder naar de kerk, maar overmorgen, Maandag, zal ik bijtijds weer eens kijken, misschien heb ik dan meer geluk.”

    Met zijn scherpe oogen tuurde hij over de donkere zee, waarop hier en daar de lichte koppen van schuimende brekers te zien waren. Wolken jaagden langs de lucht; alleen nu en dan kwam de maan of een enkele ster even tusschen die wolken door.

    En juist wilde Pieter opstaan om naar huis te gaan, toen hij itieende vlak achter de branding een vlek te zien nog donkerder dan de donkere golven.

    „Wat kan dat zijn?” vroeg hij zich af en in elkaar gedoken, den kraag van zijn wollen buis hoog opgetrokken in den nek, bleef hij nog staan. Zijn oogen begonnen te tranen door den scherpen wind en hij verloor het donkere voorwerp uit het gezicht.

    „Ik heb het me zeker verbeeld,” dacht hij. Maar opeens zag hij het weer, nu veel duidelijker, veel dichterbij, soms boven de lichtende toppen van de brekende golven uit, soms laag er tusschen. Zijn eene hand hield hij beschuttend boven de oogen.

    „Een boot!” zei hij hardop. En hij vergat heelemaal, dat het tijd voor hem werd om naar huis te gaan. Nu bleef hij staan wachten, terwijl de boot door de hooge golven opgenomen en in razende vaart meegesleurd werd naar het strand. Hij moest wel wachten tot ze zoo dicht bij was, dat ze aan den grond raakte, om dan eerst te kijken of er soms iets van waarde in was lading of misschien zelfs menschen.