Maar Pieter gaf hem niet eens antwoord. En zijn moeder had het zóó druk met de uitrusting voor zijn vader, die ook binnenkort met een Groenlandvaarder naar zee zou, dat ze heelemaal geen acht op hem sloeg.
Na den middag ging Pieter weer op stap. Nu naar Nes, waar schipper IJsbrandt Jeppesz woonde. Maar onderweg kwam hij een heelen troep van zijn kornuiten tegen, die naar het strand zouden en net zoolang zeurden tot hij besloot met hen mee te gaan. Ze speelden wat onderweg en zochten elk een vrachtje brandhout, waarmee ze pas thuiskwamen toen het al bijna heelemaal donker was. Toen was Pieter zijn voornemen om schipper Jeppesz op te zoeken haast vergeten en ook de volgende dagen dacht hij daaraan niet, want het mooie weer sloeg ineens om. Het begon hard te waaien en te regenen; er viel zelfs wat natte sneeuw, zoodat het wel leek alsof het herfst was in plaats van voorjaar. Met zulk weer dacht eigenlijk geen mensch er nog aan al te gaan varen; wel zwalkten sommige mannen en jongens vaak dag en nacht langs het strand, waar van alles aanspoelde. Pieter was er ook dikwijls bij, soms ging hij met zijn vader, soms met een paar van zijn kornuiten, soms heelemaal alleen. Nu eens was het de moeite waard en vonden ze iets van belang, dan weer leverde een tocht niet veel meer dan wat brandhout op.
Pieter ging heelemaal in zijn eentje, op een Zaterdagavond, nog vrij laat, toen het al meer dan drie dagen zulk verschrikkelijk stormweer was geweest, dat de zee bij eiken vloed hoog tegen de duinen opsloeg en de lage dijk aan den kant van het wad op verschillende plaatsen tegelijk doorgebroken werd.
Zijn moeder was er niet heelemaal gerust op en vroeg hem nog:
„Zou je niet liever thuis blijven, mijn jongen?” Maar zijn vader lachte haar uit:
„Ach kom! We kunnen Pieter niet inde watten leggen! Laat hem maar gaan; hij komt wel weer heelhuids thuis en wie weet, wat hij dezen keer vindt!”
„In elk geval blijf ik niet lang weg,” beloofde Pieter. En dat was hij ook werkelijk van plan. Maar er stond zoo’n
„Nou, Pieter, wat zei kommandeur Volkerts? Neemt hij je mee de reis op?”