Pieter Pieterszoon

  • Kopieer en plak deze bronvermelding in je document

Onderstaande tekst is niet 100% betrouwbaar

veel jongens, die vast niet grooter waren en ook niet ouder dan hij, met de walvischvaarders uitvoeren. „Ik ben toch zeker verleden herfst tieh jaar geworden!”

Bij Pieters oom. Jan Jacobs Rasch van Ter Schelling, voer een jongmaatje van tien jaar en Pieters eigen vader was ook niet veel ouder geweest, toen hij den eersten keer met een Groenlandvaarder naar zee ging dat had hij vaak; genoeg verteld, als ze bij den winterdag in schemeravond allen samen om het haardvuur zaten, terwijl buiten de wind loeide om het huis en de menschen meenden, dat de Heks van ’t Oerd klagend huilend op haar bezemsteel door de lucht voer.

Mopperend klom Pieter tegen het hooge Witte Duin op om eens uitte kijken over het wad en hij dacht er over of hij het maar niet zou wagen met de vrachtschuit naar den vasten wal te gaan en in Harlingen of heelemaal in Zaandam een plaatste zoeken aan boord vaneen walvischvaarder. Maar terwijl hij daar nog over dacht, wist hij ook meteen al, dat hij toch nooit stil zou durven weg gaan, want zijn vader zou hem komen opzoeken en terugbrengen, ook al moest hij hem uit de Ijszee inde buurt van Groenland of Straat Davis vandaan halen, en vooral omdat zijn moeder, zoolang hij niet teruggevonden was, eiken nacht wakker zou liggen, bezorgd en angstig.

„Nee,” zei hij hardop in zichzelf. „Dat doe ik niet, maar ik kan IJsbrandt Jeppesz vragen of die geen knecht moet hebben”.

IJsbrandt Jeppesz was de beurtschipper, die geregeld met zijn schuit op Harlingen voer en al trok de Waddenvaart Pieter niet erg aan, het was toch in elk geval beter dan den geheelen zomer door thuis rond te hangen of alleen nu en dan eens een paar dagen bij den boer te werken; hij zou ten minste zijn eigen kostje kunnen verdienen en tegen het najaar, als de schuit opgelegd moest worden, zou hij naar meester Bartel Brack op de avondschool kunnen gaan.

Toen hij eenmaal dit besluit genomen had, stak hij een duinhelm inden mond en daarop kauwend vervolgde hij zijn weg.

Thuiswas gelukkig niemand, die hem met veel vragen lastig viel. Alleen zijn jongere broer, Kees, riep hem uit de verte al-toe: