Uit Afrika kwam iemand terug, die niets meer bezat dan een stuk papier, dat echter door oom Paul zelf ondertekend was en in zijn plaggenhut op een riggeltje aan de kant van de open schouw gehangen heeft tot het eindelijk vergeeld was en geen mens de handtekening of wat er verder op stond nog kon ontcijferen.
Uit de Balkan kwam alleen bericht, dat er een jongen van De Hoek gesneuveld was en de brief, waar dit in stond, lag bij de ouders op de schoorsteenmantel onder een eeuwenoude vuursteenbijl, die toevallig uit de heide opgegraven was, tot eerst de vader en daarna ook de moeder stierf; de broers en zusters van de jongen smeten toen het eveneens onleesbaar geworden papier maar inde kachel.
Mannen, die zolang weg geweest en eindelijk toch nog weer behouden teruggekeerd waren, konden vaak wonderlijke verhalen vertellen van de dingen, die ze beleefd hadden. Haast ongelooflijke wilde verhalen over vreemde landen en volkeren. En wanneer ze daarover begonnen dachten de anderen, die naar hen luisterden, dat het leven onder zulke volkeren in die verre landen wel goed moest zijn.
Maar Raggert Krikke, die ook eens een paar jaar weg bleef, zonder dat ergens inde wereld oorlog gevoerd werd, wilde, toen hij terug gekeerd was, er alleen maar overpraten, hoe het leven goed kon worden voor hen zelf op hun eigen, armelijk hoekje land.
3
De vader van deze Raggert Krikke, ook een Raggert, was een van de eersten, die zich een plaggenhut bouwde achter De Konijnebergen. Hij was afkomstig uit het Noorden van Friesland, waar zijn vader, Jarig, boer moest zijn. Hijzelf had echter als polderjongen aan het nieuwe kanaal gewerkt. Ofschoon hij nog jong was, nauwelijks twintig jaar, trok hij, zodra het werk klaar was, toch niet met de grote troep polderjongens verder om ergens anders weer nieuwe kanalen, spoorlijnen of grote wegen aan te
speelden en hem later verkwanselden, zodat hij weg raakte. Met de oude klewang hakte de gewezen koloniaal lange tijd de heide af, die ze nodig hadden om bezems van te binden.