de vensterbank te zitten uitkijken naar de verte, waar boeren, zo klein als levende poppetjes, op hun land werkten, waar kerktorentjes uitstaken boven het groen van de bomen en wagens langzaam voortgetrokken werden langs de kleiwegen door de velden. Ook nu hield het uitzicht me weer geboeid en als in gedachten verzonken stond ik enige tijd voor het open raam. Eindelijk echter keerde ik me om, ging naar de tafel, waarop ik het kistje neergezet had en begon de rommel, die er omheen lag, weg te ruimen.
De kamer was niet klein, eerder te groot voor mij alleen. En toch verbaasde mijn moeder er zich telkens over, hoe ik kans zag er zoveel rommel te bergen. De planken inde kasten, waarvan de deuren niet eens meer dicht konden, lagen vol stenen, platte dozen met opgeprikte torren, kevers, vliegen, vlinders, opgezette vogels, wezels, slangen, eekhoorns en zelfs muizen, en gedroogde planten. Op andere planken, langs de wanden, stonden glazen stolpen, een paar oude aquaria, die ik nooit gebruikt had, allerlei boeken over plant- en dierkunde met prachtige platen, atlassen en aardrijkskundige beschrijvingen, die ik nog niet eens allemaal had gelezen, en verschillende kartonnen dozen, die ik dacht nog wel eens te kunnen gebruiken. Op en over dit alles lag een laag stof. Verder hingen aan de wanden nog gekleurde platen, kaarten van verschillende landen in Europa en andere werelddelen, en tekeningen, die ikzelf had gemaakt. Er hingen een paar bogen met pijlen, zoals de wilden in Afrika gebruikten geschenken van mijnheer Van Oordt! een windbuks, een oud jachtgeweer voor penvuurpatronen, een paar vlindernetten en einden touw met allerlei zeemansknopen. Ineen hoek