Ditzelfde merkte ook mijnheer Van Oordt op en hij vertelde er bij, dat het een eucalyptus was. In Australië, zo voegde hij er aan toe, waren uitgestrekte wouden van dergelijke bomen, die door de kolonisten gedood werden, want ze belemmerden de groei van het gras, dat voor de schapen nodig was. Men hakte ze daartoe niet om, maar kapte op ongeveer manshoogte boven de grond de schors overeen breedte van dertig tot veertig centimeter weg, zodat de bomen na verloop van zes of acht maanden stierven, ofschoon het dan nog jaren duurde, eerde dode stammen, in een klimaat, waar het hout niet door vocht en schimmel verteerd was, dooreen stormwind werden geveld.
Vader opperde de veronderstelling, dat een streek, die mijlenver inde omtrek geen ander geboomte vertoonde dan de kale, bladerloze, afgestorven eucalyptussen met hun dorre takken, wel een trieste aanblik moest bieden en vroeg zich af hoe iemand er toe gekomen kon zijn een dergelijk boompje, uitgesneden ineen blok hout, als kerstgeschenk te zenden.
Het was echter niet zozeer het boompje zelf, dat hij aan mijnheer Van Oordt wilde laten zien, als wel de afbeelding vaneen menselijk gelaat dat in het stammetje was gekerfd.
Mij was deze afbeelding, de eerste en enige keer, dat ik het boompje had gezien, geheel ontgaan, maar vader vertelde, dat hij het merkwaardige kerstgeschenk juist zo zorgvuldig had gewaard, omdat het gelaat hem deed denken aan iemand, die hij kende. En nu vroeg hij mijnheer Van Oordt of deze misschien ook een bepaalde gelijkenis zag.