Tarzan en het mieren-volk

  • Kopieer en plak deze bronvermelding in je document

Er is helaas een probleem met het ophalen van de afbeelding.

Dit kan twee oorzaken hebben:

  • De publicatie is nog niet beschikbaar in Delpher, maar zal dat binnenkort wel zijn.

  • Er is een tijdelijke storing met het laden van de afbeelding.

  • Probeer het later opnieuw.

    Onderstaande tekst is niet 100% betrouwbaar

    Esteban een natuurlijkendood stierf, dan was hij Tarzan, en dus een sterfelijk mensch, en was Obede in zijn bewering gerechtvaardigd; als hij voor altijd bleef leven, of op geheimzinnige wijze verdween, dan was de gedachte van den tooverdokter de waarheid en zou als zoodanig aanvaard worden.

    Nadat hij hun taal geleerd had en zoodoende te weten was gekomen, dat het maar een haarbreed gescheeld had, of hij was in de kookpannen van de kannibalen terecht gekomen, was hij er lang niet meer zoo op uit, om voor Tarzan van de Apen door te gaan. Hij liet daarentegen heel geheimzinnig nu en dan iets los, om te bewijzen, dat hij de Rivier Duivel was.

    De tooverdokter was verrukt, en iedereen liet zich beetnemen, behalve Obede, die oud en wijs genoeg was, om niet in rivier duivels te gelooven, en de tooverdokter, die ook oud en wijs genoeg was en evenmin er in geloofde, maar begreep, dat het voor de dorpelingen beter was, het te blijven gelooven.

    Esteban Miranda’s tweede verzetje bestond in het met verrukking bekijken van het zakje met diamanten, dat Kraski, de Rus, Tarzan ontstolen had, en dat inde handen van den Spanjaard terecht was gekomen, nadat deze Kraski van het leven had* beroofd. Het was dezelfde zak met diamanten, die de oude man aan Tarzan overhandigd had inde gewelven van den Toren der Diamanten, in het Dal van het Diamanten Paleis, toen hij de Gomangani’s, die in het dal woonden, verlost had van de tirannieke overheersching van de Bolgani’s.

    Urenlang kon Esteban Miranda in het flauwe schemerlicht van zijn hok zich bezig houden met het tellen en betasten van die schitterende edelsteenen. Duizenden malen had hij ze reeds elk afzonderlijk op zijn hand gelegd en ze gewogen en hun waarde berekend en overdacht, welke genoegens zoo’n groot fortuin hem wel kon verschaffen inde hoofdsteden der wereld. Hoewel hij wentelde in zijn eigen vuil en zich voedde met rotten afval, hem door vieze handen toe geworpen, was hij zoo rijk als een Croesus, en in zijn verbeelding leefde hij ook als een Croesus; zijn donkere hut veranderde ineen luisterrijk paleis door den schitterenden glans van de edelsteenen.

    Bij iederen voetstap, dien hij hoorde, verborg hij haastig zijn fabelachtig fortuin inden gehavenden linnen doek, dien hij om zijn heupen droeg en die zijn eenige kleedingstuk was, en was voor het oogenblik weer een gevangene ineen hut van de kannibalen.

    Nu, na een jaar van eenzame opsluiting, kwam een derde af-