Schetsen uit de geschiedenis van ons zeewezen

  • Kopieer en plak deze bronvermelding in je document

Onderstaande tekst is niet 100% betrouwbaar

Eenige krui s e r s-esk aders waren belast met den politiedienst ter zee. Tusschen voor- en najaar kruisten deze nl. de Noordzee af, van de Hoofden tot het Schager Rif (aan de Noordpunt van Denemarken), ter bescherming onzer Noord- en Oostzeevaarders, inden winter den Oceaan, zuidwaarts van Portland en den Seinemond, tot de Golf van Biscaye, ter beveiliging van onze „vendangevaart” ’). Den koopvaarders, die in „admiraalschap”, d.i. groepsgewijze, voeren, en den „haringvloten” der visscherij gaf men tot geleide convooischepen mede. Beliep deze scheepsmacht in ’t eerste jaar, 1589, volgens de „begrooting” 14 kustschepen, 15 kruisers en slechts 8 convooiers 2), in 1596 was het aantal dezer laatste reeds tot 38, in 1607 tot 47 gestegen! De kustschepen waren in 1596: 23 in getal en namen sedert tot het Bestand slechts weinig toe; het aantal kruisers daalde van 18 in 1596 tot 8 in 1607 3).

1) Ygl. R.H. 5/27 Jan. 1593; R. S. G. 16 Dec. 1603. Vendangevaarders” heetten de schepen, die in Bordeaux den wijn (na den wijnoogst = vendange) kwamen halen. 2) Het bericht van Bor omtrent de scheepstoerustingen in 1589 (t. a. p., 111, p. 475) laat aan duidelijkheid veel te wenschen over. Hij deelt n.l. mede, dat de admiraliteiten in Holland en Zeeland in dit jaar 20 nieuwe oorlogsschepen (w.o. 12 pinassen), van 60 tot 100 „vaten” (elders duidt hij met „vat” onze tonnen maat aan, maar hier bedoelt hij er waarschijnlijk last mede?) uitrustten „om de zeevarende koop vaerders tusschen Engeland en Vrankrijk te convoyeren, en mede om de visscheryen tegen de Duynkerkers te bevryden, en den vyand uyt der zee te houden”. Blijkbaar heeft Bor hier het oog op de eigenlijke convooiers en de kruisers: tezamen 23 bodems. Bor’s opgave, dat de Nederlanders in dezen tijd 100 oorlogsschepen in dienst hadden, „so groote als kleyne, en so op de zee als op de rivieren en voor de havenen”, kan alleen juist zijn, als hij het kleine grut op de binnenwateren medetelt, al zondert hij daarvan uitdrukkelijk „de jagten en schuyten, die men binnens lands gebruykte’’, uit. De cijfers bij Van Meteren strooken beter met die van de Resol. Holl. (zie hierna, p. 53, noot 3). 3) R.H. 11/15 Juni 1596; Blok in Bijdr. en Med. Hist. Gen., 1893, XIV, p. 41. De landsconvooischepen voor de visscherij zijn hierbij inbegrepen. Behalve deze rustte de vissoherij nog bovendien voor eigen rekening (met subsidie der Staten) tot 1596 4 schepen uit, in dat jaar 6, in 1597 9 (R. H. 15 Mrt. 1590, 17 Febr. 1596, 14 Mrt. 1597).

1568-1609,