een tijdperk dat de 2.000.000.000 jaren overschrijdt, een onaf* hankelijk bestaan geleid heeft als een wentelende planeet die zich langs haar baan om de zon voortbeweegt. Intusschen is de mogelijkheid niet uitgesloten dat dit getal te laag gegre* pen is. In elk geval is dit een tijdsduur die onze verbeelding buiten werking stelt. Het is een min of meer gangbare meening dat de zon en de aarde, benevens de planeten die hun kringloop rondom de zon volbrengen, vóór den aanvang van dit uitgebreide tijd* perk vaneen onafhankelijk bestaan, het beeld vaneen dwar* reiende, verspreide materie vertoond hebben. In verscheiden deelen van het uitspansel onthult de telescoop ons licht* gevende, spiraal vormige wolken, de zoogenaamde nevel* spiralen die rondom een middelpunt wentelen. Door vele sterrenkundigen wordt aangenomen dat ook de zon en haar planeten eenmaal inden toestand van zulk een spiraal ver* keerd, en zich allengs tot hun huidigen toestand verdicht heb* ben. Inden loop van onmeetbare aeonen zou die verdichting zich voltrokken hebben, totdat ten laatste in dat vérafgelegen verleden dat wij getracht hebben nader te bepalen, onze Aarde en haar maan zich begonnen af te teekenen. Hun wentelende beweging moet destijds aanzienlijk sneller geweest zijn dan heden ten dage, zij bevonden zich dichter bij de zon, zoodat ook de reis rondom dat hemellichaam in korter tijds* verloop volbracht werd. Ook is het waarschijnlijk dat de oppervlakte in witgloeienden of in gesmolten toestand ver* keerde. Daarbij moet ook de vuurmassa van de zon van belangrijk grooter omvang geweest zijn.
Indien het mogelijk was door die oneindigheid van tijd den terugweg af te leggen en de aarde in deze begin*periode van haar geschiedenis te aanschouwen, zou zich aan ons oog een tooneel voordoen dat meer aan het inwendige vaneen hoogs oven of een overstrooming van lava die nog niet afgekoeld en verhard is, deed denken, dan aan het beeld dat de aarde in onze dagen vertoont. Er zou geen water zichtbaar zijn, aan* gezien al het aanwezige water zich inden vorm van overver* hitten stoom en ineen onstuimigen dampkring zou bevinden, vervuld van zwavel* en metaaldampen. Daarbeneden zouden wij een zee van gesmolten rots*materie zien borrelen en koken. En langs den vurigen wolkenhemel zou men zon en maan zich als een vlammende ademtocht zien voortreppen.