In het atrium der Vestalinnen en andere fragmenten

  • Kopieer en plak deze bronvermelding in je document

Er is helaas een probleem met het ophalen van de afbeelding.

Dit kan twee oorzaken hebben:

  • De publicatie is nog niet beschikbaar in Delpher, maar zal dat binnenkort wel zijn.

  • Er is een tijdelijke storing met het laden van de afbeelding.

  • Probeer het later opnieuw.

    Onderstaande tekst is niet 100% betrouwbaar

    Voorbij aan eeuwen die zijn pracht verminken,

    Voorbij aan weemoed en verzadiging,

    Tot waar ik uit zijn helle bron kan drinken,

    Bij de góden gezeten in den kring.

    Apollo reikt zijn hoofd in de planeten,

    En hij plant zijn voetzool naakt op den grond:

    Ik wil mij nabuur van de sterren weten

    En met de aarde één zijn in verbond.

    Ik wil geen schaduw van den hemel dulden

    Over den bodem van mijn aardsch bestaan,

    Noch dat de lasten van mijn aardsche schulden

    Als doode manen aan den hemel staan.

    Als ik geen god ben, ben ik een der góden,

    In een rijk onder eigen vrij beheer,

    En als ik eenmaal rust onder zijn zoden,

    Keer ik in rozen en liederen weer”.

    Hoog op haar zuil staren de priesteressen

    Peinzende in de lage rozen neer,

    En soms naar de Palatijnsche cypressen,

    Koel en strak, als uit een helder weleer.

    De dag vergaat en lange schaduwflanken

    Strekken zich aan den voet der tempels uit;