HANS EN GRIETJE.
Daar leefden eens, lang, lang geleden, een arme bezembinder en zijn vrouw. Twee kinderen hadden ze, de jongen heette Hans en t meisje heette Grietje. En nu moet je eens hooren wat er met die twee gebeurde.
De vader en de moeder van Hans en Grietje waren héél, heel arm en al werkte de vader den heelen langen dag, er was dikwijls ’s avonds nog geen droge boterham voor ’t naar bed toe gaan. En als er al eens brood was, dan kregen ze toch bijna nooit boter er op, dat kun je begrijpen!
Het huisje waar Hansje en Grietje in woonden stond midden op de hei, heel ver daarachter begon het groote bosch, waar bessen en bramen groeiden en geurige wilde frambozen.
En eens op een zonnigen herfstdag besloten de kinderen bramen te gaan zoeken, om er ’s avonds een lekker moes van te koken, voor ’t avondeten.
Wel, ze liepen en liepen, en ze vonden massa’s bramen. Maar toen begon het een klein beetje donker te worden en toen moesten zij naar huis.
„We moeten links”, zei Hans.
„Wel nee domme jongen, rechts natuurlijk”, zei Grietje
Toen liepen ze dan eens links, dan eens rechts, en het eind was dat ze heelemaal verdwaalden.