Onder logische m. verstaat men dan de verhouding, die er naar het oordeel van den spreker bestaat tusschen den inhoud van den zin zooals deze wordt uitgesproken, en de werkelijkheid bij eenvoudige vermelding van de feiten; bijv.: misschien komt hij, laat hij komen, tegenover de eenvoudige vermelding: hij komt. In sommige talen, vooral in Grieksch en Latijn, wordt deze m. meestal uitgedrukt door de > wijzen van het werkwoord.
Onder psychologische mod. verstaat men de persoonlijke houding, die de spreker aanneemt t.o.v. de vermelde feiten; bijv.: ik hoop, dat hij komt, helaas hij komt enz. Deze gevoelens kunnen velerlei zijn en worden vaak door toevoeging van verschillende zgn. modale bijwoorden uitgedrukt, echter ook door het accent alleen.
Er bestaan trouwens tal van middelen tot uitdrukking zoowel van de logische als van de psychologische m., en het aangeven van de fijne schakeering kenmerkt den taalkunstenaar.
L i t.: Kluyver en Stutterheim, in Nieuwe. Taalgids (V en XXIV) ; Jac. van Ginneken, Principes de iinguistique psychologique (1907) : de vsch. spraakkunsten, o.a. Overdiep, v. Wijk, Holtvast, v. Hammen Hofker, den Hertog, enz. v. Marrewijk.
3° Modaliteit der oordcelen heet in de logica de in het oordeel uitgedrukte wijze, waarop het gezegde (P) aan het onderwerp (S) toekomt. Deze wijze kan drievoudig zijn, naargelang nl. wordt uitgedrukt: 1° dat P aan S feite 1 ij k toekomt (assertorisch oordeel); bijv.: het is vandaag mooi weer; 2° dat P aan S noodzakelijk toekomt of onmo g e-1 ij k kan toekomen (apodictisch oordeel); bijv.; een cirkel is noodzakelijk rond; een cirkel kan onmogelijk vierkant zijn; 3° dat het m o g e 1 ij k is, dat P aan S toekomt (problematisch oordeel); bijv.; mogelijk zal het morgen regenen.
L i t.: J. Th. Beysens, Logica (31923, 91). F. Sassen.
Modave, gem. in het W. van de prov. Luik (XVI 704 C 3); in het dal van de Hoyoux; opp. 815 ha, ruim 600 inw. (Kath.). Rotsachtige, beboschte streek. Steengroeven. Er bestonden eertijds twee heerlijkheden, Grand-Modave en Petit-Modave, die in de Ï7e eeuw vereenigd werden en later niet meer gescheiden. Historisch kasteel met merkwaardige versiering, park en indrukwekkende ligging op een steilen rotswand; oude verblijfplaats der graven van Marchin. De kerk bevat een marmeren Mariabeeld en bezienswaardige graftomben. De „Trou al Wesse” is een grot, waarin men overblijfselen gevonden heeft van een Pleistoceene menschennederzetting. Men ontdekte te M. een Belgo-Romeinsche villa. V. Asbroeck.
Modderbaden. Op hooge temperatuur (40- 42° C) gebrachte geneeskrachtige modder (te Aken, Spa, Bataglio, Pistyan e.a.) wordt vooral gebruikt voor behandeling van rheumatiek en sommige stofwisselingsziekten. Zie verder > Hydrotherapie; zie ook > Fango.
Moddergat, dorpje aan de Waddenzee in de Friesche gem. Westdongeradeel.
Modderkruipers (Cobitis), een aalvormig geslacht van de familie der > karperachtigen, die in den modderigen bodem der Europ. rivieren leven. Behalve de ademhaling door kieuwen heeft er bij hen nog een darmademhaling plaats, waarbij lucht met den bek opgenomen wordt. In Ned. leven de groote m. (donderaal) en de kleine m. (C. fossilis L. entaeniaL.),resp. 30 en 10 cm lang. Zie alb. in kol. 494 in dl. XII. Keer.
Modderman, Anthony Ewoud Ja n> Ned. rechtsgeleerde. * 27 Sept. ÏB3B te Winschoten> f 7 Aug. 1886 te Den Haag. Werd in 1864 hoogleeraar in het strafrecht aan het athenaeum te Amsterdam en in 1870 aan de univ. te Leiden. In het ministerie-Van Lynden van Sandenburg (1879-’B3) leidde hij het dept. van Justitie en slaagde er in een door hem ontworpen wetboek van strafrecht tot stand te brengen, waardoor een kwestie, welke sedert het herstel der onafhankelijkheid (1813) aan de orde was, opgelost werd.
L i t.: Levensberichten v. d. Mij. v. Ned. Lett. (met bibliogr.); v. Heynsbergen, Gesob. der rechtswetensch. in Ned. (1925). Verberne.
Moddermolen, ander woord voor > baggermolen.
Modderstroom (g e o 1.) kan het gevolg zijn van een aardafschuiving, zooals bijv. in kleiige gesteenten na zwaren regenval optreedt, vooral indien een ondoorlaatbare laag onder de kleilaag den waterafvoer belet. Ook aan den rand van een hoogveen kan met water verzadigde grond als m. naar buiten treden. Dergelijke m. kunnen grooten omvang hebben en dan verwoestend werken; in kleineren omvang komen ze in bepaalde streken veelvuldig voor: op vulkaanhellingen, in Indië, in de Apennijnen, enz. Warme m. zijnde > lahars. Jong
Moddervulkaan, > Slijkvulkaan.
Mode (< Lat. modus = wijze, manier), 1° een tijdelijk, voorbijgaand gebruik; meestal echter is de beteekenis beperkt tot de manier van zich te kleeden (heerenmode, damesmode); zij regelt snit, stof, kleur en versiering van de kleederdracht.
Het is niet ongeoorloofd de m. te volgen, zoolang de manier van zich te klceden redelijk blijft, de gezondheid niet schaadt en de regels der zedigheid niet krenkt (> Kleeding, sub I A en B). Een onzedige m. invoeren, waar zij niet bestaat, de onzedelijkheid vermeerderen door een nieuwe, ver gaande gewaagdheid, is zware zonde. Enkel de gewoonte volgen, wanneer deze algemeen is geworden, zich kleeden zooals alle vrouwen, ook de fatsoenlijkste, het doen, zal haast altijd toegelaten zijn, op voorwaarde dat de m. niet overdreven is en niet rechtstreeks tot kwaad aanleiding geeft. De gewoonte vermindert de verleidende kracht der toiletten, neemt haar echter niet geheel weg. Daarom waarschuwden de pausen en de bisschoppen tegen de huidige, dikwijls onzedige vrouwenmode. Zie onder -> Kleeding (I B), waar men o.a. de voorschriften der Ned. bisschoppen aangeduid vindt. A. Janssen.
L i t.: overvloedige aanduidingen bij A. Janssen, .Mode en Dans (Davidslonds, Keurboeken, nr. 10, 1933).
2° In de geologie is m. de in procenten uitgedrakte werkelijke mineralogische samenstelling van een gesteente. De in de m. voorkomende mineralen verdeelt men in twee groepen: de f e 1 s i s c h e, d. z. veldspaten en hun plaatsvervangers en kwarts, en de mafische of mafieten, d. z. de donkere mineralen als augieten en hoomblenden, glimmers, olivijn en ertsen. De terminologie is afkomstig uit het > C.1.P.W.-stelsel. ■> Stollingsgesteenten. Jong.
Moded, Herman, Ned. Prot. theoloog, agitator. * 1520 te Zwolle, f 1606 te Emden. Aanvankelijk leeraar in de theologie te Keulen en te Kopenhagen, gaf hij de schitterendste vooruitzichten op, om in de Nederlanden het Protestantisme te steunen. Vervolgd te Zwolle, aangehouden te Utrecht, naar Duitschland ontsnapt, diende hij aldaar van 1662 tot