De katholieke encyclopaedie

  • Kopieer en plak deze bronvermelding in je document

Onderstaande tekst is niet 100% betrouwbaar

kerkhof gevonden, waar de M. begraven werden en als Osiris-Mnevis vereerd.

Mnium of sterremos, een bladmos van de familie der Mniaceeën; komt met 70 soorten in moerassen, op vochtigen grond en op rotsen voor. Veel soorten hebben breede, getande blaadjes en vormen rosetten.

Mo, het scheikundig symbool voor het element molybdeen.

Moa, eiland van de Zuidwestereilanden, behoorend tot de Letigroep, res. Ambon, gouvernement der Molukken (Ned.-Indië). Opp. ca. 600 km2; ca. 3 660 inw. M. is het vruchtbaarste eil. van de Letigroep. Het behoort tot het gebied der Prot. zending: ruim 2 400 gedoopten, w. o. ruim 800 lidma-

Moa (Dinornis) (dier k.) behoort tot een uitgestorven onderorde der loopvogels, die in Australië misschien tegelijkertijd met den mensch geleefd hebben. De hoogte dezer plantenetende vogels was 3 m.Deeieren waren 30 cm lang en 20 cm breed.

Moab, stamvader van de ■> Moabieten.

Moabieten, een Semietische volksstam ten O. van den Jordaan. Volgens Gen. 19.37 stamden zij af van Moab, een zoon van Lot en diens oudste dochter. Daar Lot een neef was van Abraham, den stamvader der Israëlieten, waren de M. ten nauwste met de Israëlieten verwant, hetgeen ook blijkt uit de Moabietische taal, die maar weinig van het Hebreeuwsch verschilt. Oorspr. bewoonden ze het gebied tusschen de Wilgenbeek (nu Wadi el Hasa) in het Z., en den Jabbok in het N.; werden echter door de Amorieten onder Sehon tot den Amon teruggedrongen (Num.2l. 26). Het deel van Transjordanië tegenover Jericho bleef echter „steppen van Moab” heeten. Bekende steden: Kir Moab, de hoofdstad (> Kerak); > Dibon; ■> Medeba; Hesebon.

Het eerste contact tusschen M. en Israëlieten vond plaats tijdens den woestijntocht (Num.28.1-3). Koning der M. was toen Balak. Sindsdien zijn de wederzijdsche betrekkingen altijd gespannen gebleven, zoodat volgens Deut.23.4 de kinderen van een Israëliet en een Moabiet of Ammoniet zelfs in het tiende geslacht niet tot godsdienstige gemeenschap met de Israëlieten werden toegelaten. Het gebied tusschen Amon en Jabbok, dat de Israëlieten op Moab veroverd hadden, werd toegewezen aan den stam Ruben (J05.13.15-20). die echter altijd om hun bezit hebben moeten strijden. Tijdens de Rechters werden ze 18 jaar door den Moabietischen koning Eglon onderdrukt (Jud. 3.12-30). In dezen tijd stonden de M. nog sterk onder den invloed

van Egypte. Ook Saul moest tegen hen strijden (1 Heg. 14.47). David stond aanvankelijk op goeden voet met de M.; hij vertrouwde aan den koning van Moab de zorg voor zijn familie toe (1 Reg.22.3-6). De relaties werden echter gespannen, en David maakte Moab schatplichtig. Vanaf het schisma behoorde Moab tot het Noordrijk. Na den dood van Achab vielen de M. onder koning Mesa af; de daaropvolgende oorlog van de vereenigde machten van Judea en Israël eindigde onbeslist (4 Reg.3.4-27; een verslag van opstand en veldtocht ook in den Steen van > Mesa). Later teisterden de M. herhaaldelijk Palestina, zoodat ook de profeten de heftigste verwijten naar het onbetrouwbare broedervolk slingerden en hen met Jahwe’s straffen bedreigden. De Assyrische koningen hebben zich ook van de M. meester gemaakt. Sargon II (721- 706) noemt hen onder de door hem onderworpen volken, Sennacherib (705-681) ontvangt tribuut van koning Kamoesoenadbi der M., Asarhaddon (680-669) van Moesoeri. Tijdens Assoerbanipal (669-639) wordt een zekere Kamasjalti als koning genoemd. Volgens Flavius Josephus werden de M. door Neboekadnezar bij het Nieuw-Babylonische rijk ingelijfd; tijdens de Perzische heerschappij raakten ze onder invloed van de Arabieren, en werden ten slotte bij het rijk der Nabateeën ingelijfd. Sinds 105 v. Chr. maakten ze deel uit van de Roraeinsche Provincia Arabia, in den Byzantijnschen tijd van Palaestina Tertia, later bezweken ze onder den druk van den Islam.

Hun godsdienst was evenals die der Ammonieten en Edomieten polytheïstisch. Voornaamste godheid was > Chamos, die, althans in oorlogstijd (4 Reg.3.27), ook door menschenoffers vereerd werd. Verder vermeldt Num. 26.3 den eeredienst van Baal Phegor.

L i t.: A. Musil, Arabia Petraea. I Moab (Weenen 1907); E. Hommel, Ethnologie u. Geogr. des Alten Orients (Münehen 1926); G. Horsfield en H. Vincent, Une stéle égypto-moabite au Balou’a, in Revue biblique (jg. 1932, 417-444). A. v. d. Born.

Skelet van een Moa (Dinornis elephantopus).

Mobiele pacht, > Pacht.

Mobile, grootste stad en eenige zeehaven van den staat Alabama, gelegen nabij de monding van den Mississippi aan de N. kust van de Golf van Mexico (Ver. Staten, 30°44'N., 88°7'W.); ca. 70 000 inw., ong. de helft Kleurlingen. Handel in katoen, hout, granen, kolen en scheepsbenoodigdheden. Houtman.

Mobiliënbelasting (Belg. recht). De m. vormt een afdeeling van de rechtstreeksche belastingen en vormt met de grondlasten en de bedrijfsbelasting de drie cedulaire lasten. De m. is een taks op de inkomsten van alle roerende kapitalen. Zij is toepasselijk op de dividenden, interesten, renten en alle andere opbrengsten van uitgeplaatste kapitalen.

Opdat de m. eischbaar weze, moeten er: 1° inkomsten zijn; de m. is geen heffing op het kapitaal. 2° De inkomsten moeten voortgebracht zijn door roerende kapitalen. Uitzondering is hier voorzien voor de interesten afgeworpen door onroerende kapitalen, die zich in het buitenland bevinden; deze interesten zijn ook onderworpen aan de m. 3° De interesten moeten toegekend of betaalbaar gesteld worden. De winsten, verwezenlijkt door een naamlooze vennootschap en in het reservefonds dezer laatste gestort, geven geen aanleiding tot m., omdat ze niet toegekend zijn aan de aandeelhouders.

De inning van de m. geschiedt door afhouding aan de bron. De persoon of de vennootschap, die de inte-