Daarna zette zij haar zangstudiën zelfstandig voort.
Sedert de laatste zes jaren is zij als concert- en oratorium-zangeres (sopraan) opgetreden in ons land, in Zweden, Noorwegen en Duitschland. Tevens is zij leerares in solozang te Amsterdam.
Van haar hand verschenen:
„Poppenliedjes'’, „Madchenlieder” en 2 bundels „Kinderliedjes.”
Vogel (Niel), geb. te ’s Gravenhage, 1874, was aanvankelijk bestemd voor jurist en promoveerde te Amsterdam „cum laude” met een studie over het „Arbeidscontract van tooneelisten.” Zijn vioolstudiën voltooide hij te Berlijn onder Joachim en vestigde zich daarna te Amsterdam als violist en vioolleeraar.
Als solist is hij gedurende de laatste tien jaren opgetreden in Nederland, Scandinavië en Duitschland.
Völlmar (Gerard), geb. te ’s Hage 14 Febr. 1859, was leerling van Giese aan de Kon. muziekschool voornamelijk voor violoncel en zette zijn studiën voort onder Eberle en Servais. Daarna kwam hij, 17 jaar oud, als solo-cellist te Utrecht en werd hij benoemd tot leeraar aan de muziekschool van „Toonkunst” aldaar. In ]BBr ging hij naar Engeland, waar hij zoowel te Londen als te Liverpool als solist optrad, was van 1883 85 lid in het orkest van Stumpff, ging opnieuw naar Engeland en werd in 1886 benoemd tot solo-cellist in het Concerthaus en twee jaren later in het Philharmonisch orkest te Berlijn.
Völlmar (Henri Friedrich), geb. te ’s I lage, 2 Mei 1853, verliet in 1869 met diploma voor piano (klasse C. F. v. d. Does) de kon. muziekschool, studeerde daarna ruim een jaar te Berlijn aan de „Höhere Schule des Klavierspiels’ van C. Tausig en toen nog twee jaar aan het conservatorium te Stuttgart piano bij Pruckner en Speidel, viool bij Zinger, theorie, contrapunt instrumentatie en compositie bij Starck en Faisst, welke vakken reeds voorbereid waren bij Nicolai te ’s Hage en Prof. Weitzmann te Berlijn. Zijn kunstreizen met Wieniawsky in 1873 eu 1877 gingen door Nederland, Duitschland en Engeland. Na een driejarig verblijf in Londen moest hij in 1877 voor langen tijd rust nemen wegens toenemende inspanning. In 1882 werd hij benoemd tot directeur der zangvereeniging „Melosophia”, in 1886 tot organist bij den Protestantenbond aldaar en in 1894 tot directeur van „Arion” te Leiden, met welke hij in 1897 te Amsterdam een ie prijs behaalde. Deze functie heeft hij in
1910 neergelegd en werd F. J. Roeske zijn opvolger. Daarop volgde zijn directie (slechts gedurende een jaar) van de „English Choral Society” en der zangvereeniging „Con amore,” in 1901 zijn benoeming tot directeur van de Kon. zangvereeniging „Caecilia”, waar hij R. Hol opvolgde, nadat hij dezen als assistent vele jaren had ter zijde gestaan. Genoemde mannen-zangvereeniging (later Koninklijke), in 1830 opgericht, vierde den i4e April 1905 haar 75-jarig bestaan met het geven van een concert, dat door de Koningin-Moeder werd bijgewoond. Bij die gelegenheid werd Henri Völlmar benoemd tot ridder in de orde van Oranje-Nassau. De Utrechtsche mannenzangvereeniging, Rotte’s mannenkoor en het Haagsche mannenkoor vereerden de Vereeniging met geschenken.
In 1889 werd hij benoemd tot leeraar aan het Kon. Conservatorium voor de koorklassen en voor harmonie-leer.
Het solospelen heeft hij van lieverlede moeten opgeven wegens een toenemende overgevoeligheid in de vingertoppen, welke het spelen bemoeilijkte.
Als componist is Völlmar bekend door Koorwerken, als: „Ballade,” „Opstanding”, „Les cloches”, „Immortalite”, de mannenkoren „Lenteliedje” en „Neerlands vlag en vloot”, benevens Liederen, als: „Heilwensch”, bij de eerste verjaring van prinses Juliana, voor zang en klavier. Verder: Marsch op motieven der opera „Tambour-major” (Offenbach), voor militaire muziek. Marsche populaire de I’opéra Carmen pour musique militaire (arrang. pour piano). Jubileum-feestmarsch, ter herinnering aan het 50-jarig bestaan van het reg. Grenadiers en Jagers, voor militaire muziek. Marsch op motieven der opera „la Mascotte”. „Groet aan Friesland”, marsch voor piano. „Prinses Wilhelmina-marsch”, voor militaire muziek, arrang. voor piano, (31 Aug. 1881).
Als muziek-criticus is hij sedert jaren werkzaam en als solist genoot hij reeds in 1869 de eer voor Z. M. Koning Willem 111 op het Loo te spelen, waarvoor hém een kostbaar gouden horloge met ketting geschonken werd.
Völlmar J. H. f 14 Mei 1898 te ’s Hage, eerst leeraar aan de Kon. Muziekschool, daarna directeur der Kon. Kapel Grenadiers en Jagers aldaar (opvolger van F. Dunkler). Den 8 Juni 1882 was het 40 jaar geleden, dat hij als musicus bij het Nederlandsche leger werd aangesteld.
Vos (Christiaan W. F. de), geb. i6Sept. 1871 te Amsterdam, diende eerst eenigen