Muzikaal Nederland 1850-1910

  • Kopieer en plak deze bronvermelding in je document

Er is helaas een probleem met het ophalen van de afbeelding.

Dit kan twee oorzaken hebben:

  • De publicatie is nog niet beschikbaar in Delpher, maar zal dat binnenkort wel zijn.

  • Er is een tijdelijke storing met het laden van de afbeelding.

  • Probeer het later opnieuw.

    Onderstaande tekst is niet 100% betrouwbaar

    hij de lessen volgde van Moscheles, Bekker, Hauptmann, Brendel e. a. en later van J. Schneider te Leipzig.

    In 1854 naar Leeuwarden teruggekeerd, werd hij in ’t volgende jaar organist der Waalsche Kerk en daarna van de A-Kerk te Groningen.

    Zijn werken, ofschoon ongedrukt, zijn:

    De 100 e Psalm, voor gemengd koor en orgel.

    Liederen voor alt en sopraan.

    „Adagio”, voor orgel.

    „Lieder ohne Worte”, voor piano.

    Arrangement van de „Cdur-Symphonie” van Schubert. voor orgel (onvoltooid).

    Casembroot (J. L. de), geb. 1866, t 23 April 1899 te Parijs, woonde gedurende eenige jaren te Amsterdam. Hij was er heen gegaan in het verlangen mede te werken tot den bloei der Wagner-vereeniging.

    Van dien tijd dagteekenen zijn artikelen in het „Algemeen Handelsblad” met den ps. „Florestan” onderteekend. Zoowel in het „Dagblad voor Z.-Holland en ’s Hage” als in den „Spectator” en in „Cecilia” komen opstellen voor over muziek en over kunst in het algemeen. In de jrg. 1888—'93 van het „Maandblad voor muziek” schreef hij mede belangrijke artikelen, die hij later in „Cecilia” voortzette.

    Zijn zwakke gezondheid was oorzaak, dat hij in een zuidelijk klimaat herstel zocht. Ook in Frankrijk nam hij een werkzaam aandeel in de literatuur over muziek en werd hij een' der ijverigste medewerkers in de „Revue Internationale de Musique”. In deze Revue schreef hij o. a. „l’Antiwagnerisme du comte de Tolstoï”.

    Hier volgen de titels van eenige zijner opstellen :

    „Gluck, Beethoven en Wagner”.

    „Parisiana”.

    „Gesammtkunst"

    „Zegenrijk Conservatisme”.

    „De Nevelingen in de Nevelen”.

    77“ O f, „De Meistersmger te Parijs .

    „Symphonie en Symphonische Dichting".

    „Het orkest van Fervaal”.

    „Nieuwe speeltuigen” (met twee afbeeldingen).

    „Fervaal” en „La cloche du Rhin”.

    „De chromatische harp van Pleyel,Wolff&Co.”

    „Moderne muziek”.

    „Een Haagsch orkest”.

    Cate (Andries ten), geb. te Amsterdam 22 Mei 1796, f 27 Juli 1858 te Haarlem, componist en cellist. Eerst voor den handel bestemd, begon hij op 14-jarigen leeftijd de muziek te beoefenen, nam les bij Bertelrnan en schreef in 1821 zijn eerste werken, be-

    staande in kwartetten, kwintetten, concerten voor blaasinstrumenten en cantates voor koor en orkest. In 1831 vervaardigde hij voor den Stads-schouwburg te Amsterdam een opera in 3 bedrijven ~Seïd en Palmire”, welke verscheidene malen met bijval werd opgevoerd en in het Duitsch vertaald. In 1835 ontstond de tweede opera „Constantia” eveneens met warmte te Amsterdam ontvangen. Minder succes had zijn opera „Numa Pompilius”.

    Van zijn werken zagen het licht: Zes Vaderlandsche zangen voor mannenstemmen, met piano; „Nieuw Wilhelmuslied” geharmoniseerd voor 4 stemmen; „De zoekende zeelieden”; „Weber’s zwanenzang”; „Aan de sterren” (koren); Gezangen voor de Waalsche kerk.

    Hij was een der eerste leden van de M. t. b.d. T. en Voorzitter van de Zangschool der Maatschappij t. n. v. ’t Algemeen.

    Cate (Bernard ten), geb. te Hoogezand, waar zijn vader aan het hoofd staat van een zeer ouden wijnhandel. Zijn eerste muzikale opleiding ontving hij van den heer Kunst aldaar. Nadat hij te Amsterdam het einddiploma van het Conservatorium had verworven, zette hij zijn studiën voort te Brussel en behaalde daar aan het „Conservatoire Royal" den ren prijs. Daarna oefende hij zich nog geruimen tijd onder leiding van Arthur de Greef aldaar in piano, bij Mailly in orgel en bij Gilson contrapunt en compositie.

    Na zijn optreden in een concert (Salie Erard) met een jonge Engelsche artiste, waar hij o. m. speelde „Jeux d'eaux a la villa d’Este” van Liszt, spraken de Brusselsche bladen vol lof over hem.

    Ook werkte hij mede als solist in de concerten van het Kurhaus te Ostende en van de „Cercle artistique’’’ te Gent, en te Luik bij het laatste bezoek van wijlen koning Leopold.

    Als organist deed hij zich hooren te Utrecht (Domkerk Sept. 1909) te Arnhem in de Groote Kerk en te Düsseldorf (Kunstausstellung). In 1905 werd door hem het herstelde orgel te Haarlem ingewijd, waarover Philip Loots een zeer gunstig oordeel velde.

    Verschillende Liederen van hem zijn nog niet tot uitgave kunnen komen, daar de Hollandsche tekst een onoverkomelijk bezwaar te Brussel is.

    Een zijner orkestwerken werd uitgevoerd door het orkest van de „Monnaie” te Brussel en van het Kurhaus te Ostende. Nog noemen wij een „Impromptu”, een „Chant d’Aurore”

    3