toeval staartloos was, waarom hij op zijn eigen groote teenen en zijn duimen wees, om het vreemde wezen te laten zien, dat zij tot een verschillende soort behoorden.
De ander schudde weifelend zijn hoofd, alsof hij niet in staat was te begrijpen waarom Tarzan zoo van hem verschillen moest, maar ten slotte gaf hij het probleem op, legde zijn wapens en „kleeren” af en stapte in het vijvertje.
Nadat hij zich gewasschen en zijn schamele kleeding weer aangetrokken had, ging hij aan den voet van den boom zitten, wenkte Tarzan naast hem plaats te nemen, maakte den zak, die aan zijn rechterzijde hing, open en nam daaruit eenige reepen gedroogd vleesch en een paar handen vol noten, die Tarzan niet kende. Toen Tarzan zag, dat de ander die met zijn tanden doorbeet en de pit opat, volgde hij zijn voorbeeld en kwam tot de conclusie, dat het vleesch lekker en sappig was. Het gedroogde vleesch was evenmin onsmakelijk, ofschoon het blijkbaar zonder zout in de zon gelegen had. Tarzan vermoedde, dat het in die streeken moeilijk te krijgen zou zijn.
Onder het eten wees Tarzan’s metgezel op de noten, het gedroogde vleesch en verscheidene andere voorwerpen, waarbij hij telkens herhaalde wat Tarzan onmiddellijk begreep, dat de namen voor die dingen in de moedertaal van dit vreemde wezen zijn moesten. De aap-mensch kon slechts glimlachen om deze duidelijke begeerte van zijn nieuwen kennis om in een gedachtewisseling met hem te treden. De aap-mensch, die zich reeds verscheidene talen en een groot aantal dialecten eigen gemaakt had, voelde, dat hij er nog makkelijk een bij zou kunnen leeren, ofschoon deze taal er een scheen te zijn, welke in het geheel niet in verband stond met degene, die hij kende.
Zoo druk hadden zij het met hun ontbijt en de taalles, dat geen van beiden iets zag van de kraaloogen, die van boven op hen neerkeken; en Tarzan was zich dan ook geen dreigend gevaar bewust vóór een groot behaard lichaam uit de takken boven hem op zijn makker sprong.