het reuzelichaam tegen de takken hem wakker gemaakt had. Dat zulk een groot wezen zoo dicht bij gekomen kon zijn zonder hem te storen in zijn slaap vervulde Tarzan met verbazing en verdriet. In de duisternis vermoedde de aap-mensch eerst, dat het een olifant was, maar, als dat zoo was, dan toch een van grootere afmetingen dan die, welke hij tot dusverre gezien had, maar toen hij wat beter onderscheiden kon, zag hij op één lijn met zijn eigen oogen een twintig voet boven den grond de silhouette van een grotesk gelanden rug, die den indruk gaf van een wezen, welks ruggewervels een dikken, zwaren hoorn vormden. Slechts een gedeelte van den rug was voor den aap-mensch zichtbaar; het verdere lichaam ging verloren in de dichte schaduwen onder den boom, waaruit nu het geluid klonk van reuzetanden, die vleesch en beenderen kraakten. Uit de lucht, die in de gevoelige neus van den aap-mensch oprees, begreep hij, dat onder hem een groot reptiel bezig was met het lijk van den leeuw, die daar vroeger in den nacht gedood was.
Terwijl Tarzan vergeefs met zijn oogen de donkere schaduw trachtte te doorboren, voelde hij een tik op zijn schouder, hij keerde zich om en zag dat zijn makker zijn aandacht trachtte te trekken. Het wezen, dat een vinger op zijn eigen lippen drukte om hem te kennen te geven, dat hij zwijgen moest, poogde door aan Tarzan’s arm te tbekken, het besef bij te brengen, dat zij onmiddellijk weg moesten.
Zich bewust, dat hij in een vreemd land was, dat blijkbaar onveilig gemaakt werd door wezens van titanische grootte, wier gewoonten en krachten hij totaal niet kende, liet hij zich mede nemen. Met de grootste voorzichtigheid klom de pithekanthropos uit den boom, aan die zijde, waar het groote nachtelijke roofdier niet stond en bewoog zich, op de hielen gevolgd door Tarzan, zwijgend door den nacht over de vlakte.
De aap-mensch vond het niet prettig de gelegenheid om een wezen, waarvan hij begreep, dat het totaal verschillen moest van alle andere, die hij tot dusverre had leeren kennen, te zien, te moeten laten voorbijgaan, maar toch was hij verstandig genoeg om te weten, wanneer voorzichtigheid boven overmoed moet gaan; hij gehoorzaamde aan die wet,