een sterk suggestief vermogen, waarmede hij zijn zeevolk imponeerde"....
Eduard's moeder, Sietske Eeltjes Klein (of Klijn), „afkomstig van het eiland Ameland, was een vertegenwoordigster van het blonde ras, dat aldaar meer dan elders in Nederland, het Anglosaxische type heeft behouden.... Zooveel is althans bekend, dat [zij] een zenuwachtige vrouw was, niet een teêr zwak persoontje, zooals de maatschappelijke nerveusiteit ze aankweekt, maar een stevige welgedane vrouw, wier zenuwachtigheid zich in een scherp woord of krachtige handbeweging uit, doch daarom niet minder „zenuwachtigheid" blijft."
Woutertje Pieterse leeft natuurlik geheel door Multatuli's kinderleven, maar direkte anekdoten uit die tijd zijn er maar weinig, en komen dan nog alle van hem zelf. „Ons huis stond, de poort inkomende, aan de linkerhand, voor men aan de eerste brug komt.... Boven vóór was de kamer van mijn broeder en boven de zijkamer, een klein kamertje van de kinderen. Daar hadden wij een tafeltje, drie of vier tabouretjes, een boekenkastje en eenige plaatjes aan den muur. Reeds zeven jaar ben ik weg [hij schrijft dit in 1845, te Poerwakarta] en als ik nu tehuis kwam, zoude ik daar alles juist zoo terug vinden als ik het verlaten heb. Mijn broeder verhaalde mij, dat moeder daar dikwijls heenging, de boeken van de plankjes nam, ze één voor één afstofte en dan dezelve weer neerzette zooals ze gestaan hadden. Achter op de plaats staan op het oogenblik nog twee bloempotjes, een rozenstruik en een geranium, die door moeder met moeite en zorg in het leven gehouden worden, omdat ze van mij waren."
Eer hij zich zo vertedert, heeft hij zijn verloofde echter een bekentenis gedaan: „Zoudt gij wel gelooven, dat dat onderscheid in stand (dat werkelijk bestaat) mij hindert, dat ik er mij dikwijls verdrietig over maak? Ik gevoel zeer goed mijn waarde, ik weet, dat ik hooger sta dan