De beveiliging van de zee tegen Europeesche en Barbarijsche zeeroovers, 1609-1621

  • Kopieer en plak deze bronvermelding in je document

Er is helaas een probleem met het ophalen van de afbeelding.

Dit kan twee oorzaken hebben:

  • De publicatie is nog niet beschikbaar in Delpher, maar zal dat binnenkort wel zijn.

  • Er is een tijdelijke storing met het laden van de afbeelding.

  • Probeer het later opnieuw.

    Onderstaande tekst is niet 100% betrouwbaar

    XX. DE DIENST IN DE MIDDELLANDSCHE ZEE: OPDRACHT

    De vereeniging van de schepen uit Texel, de Maze en de Schelde was ook niet eenvoudig.

    Meestal waren de marinebesturen ontlast van alle zorgen door de bepaling dat de schepen elkaar in de Engelsche haven Falmouth moesten verwachten. Dit kwam den dienst evenwel niet ten goede. Falmouth was „een oribequame plaets” voor schepen, „die haer wil om de West hebben” 1). Een enkele keer is Portsmouth aangewezen, doch het was beter dat de schepen in ’t geheel geen havens bezochten, want dit verlokte tot onnoodig oponthoud. De kooplieden drongen aan op snelle uitreizen, want hun schippers voeren ineens door naar hun bestemming, zoodat zij weinig partij konden trekken van de bescherming der Staatsche oorlogsschepen in dien deze hun reis onderbraken 2).

    Enkele pogingen vallen waar te nemen om de schepen buitengaats terstond bijeen te brengen, zoodat zij zich zonder oponthoud vlootsgewijs naar de Straat konden spoeden. Quast maakte in 1617 en 1618 tochten met schepen, enkel uit de Zuiderzeehavens. De commandeur kreeg toen opdracht zelf toe te zien dat alle schepen zoo spoedig mogelijk naar de reede van Texel werden afgezonden. Tóch voeren de Amsterdamsche kapiteins in 1618 zelfstandig uit, bezochten Falmouth, Lissabon en Cadiz en deden maanden over de uitreis! 3) In 1620 trachtte men de vloot in zee te vereenigen door te bepalen dat de Admiraliteiten elkaar zouden melden, wanneer hun schepen zeilree waren. Dit liep ten gevolge van het slechte weer op niets uit: eerst in de Middellandsche Zee kwamen de schepen bijeen.

    Zooveel moeilijkheden deden zich voor, alleen al bij de uitreis, dat ik het overzicht van deze periode uit de zeegeschiedenis niet kan besluiten, alvorens enkele bijzonderheden te hebben medegedeeld over de eischen, die men destijds aan een scheepsmacht stelde, en over hetgeen zij kon presteeren.

    Allereerst houdt dit een onderzoek in naar de inzichten, die destijds in de Republiek vigeerden omtrent de wijze,

    1) Quast aan de S. G., dd. 3— ree. 17 Jan. 1620: Lias Adt. 1620.

    2) Res. Holl. 3 Dec. 1619, blz. 271.

    3) Quast aan de S. G., dd. 26 Febr. — ree. 13 Apr. 1619: Lias Adt. 1619.