De beveiliging van de zee tegen Europeesche en Barbarijsche zeeroovers, 1609-1621
xrx. ENGELAND, SPANJE EN DE BARBARESKEN
Toen in 1611 de eerste expeditie uitgezonden werd, moest de vraag opkomen, hoe de Staatsche vloot zich behoorde te gedragen bij een ontmoeting met schepen van den Spaanschen koning. Die houding kon — tegenover een mogendheid van den eersten rang — niet anders zijn dan „discreet”, en dit werd den admiraal Haultain dan ook voorgeschreven. Men oordeelde het destijds — zoo kort na het sluiten van het Bestand — raadzaam, dat de Nederlandsche admiraal een dergelijke ontmoeting moest vermijden. Evenzeer moest de vloot niet dan in uitersten nood en dan eerst na kennisgeving aan den plaatselijken gouverneur een Spaansche haven opzoeken 1).
Uit het journaal blykt, dat Haultain zooveel mogelijk getracht heeft deze bepalingen na te komen. Zy werden voortaan — officieele voorschriften dreigen altijd stereotiep te worden — in alle verdere instructies opgenomen, doch het was duidelijk dat zij overbodig waren.
Ontmoetingen tusschen oorlogsschepen van de beide landen kenmerkten zich steeds door hoffelijkheid; de Staatsche schepen verschenen wanneer en waar zij wilden op de Spaansche reden en werden daar meestal goed ontvangen.
Men bedenke hoeveel overlast de bevolking van zeeschuimers had en hoe gunstig de actie der Staten-Generaal, die regelmatig haar schepen lieten kruisen, afstak bjj de houding van een groote mogendheid als Engeland 2).
Geregeld ontvingen de Staatsche kapiteins bezoek van Spaansche autoriteiten. Men klonk en dronk met elkaar, de konstabel zorgde naar den eisch voor het begeleidende saluut, de hooge gasten bezichtigden het schip en verzekerden, gelijk het betaamde, dat zij nooit een beter gezien hadden. De berichten over dergelijke beleefdheidsbezoeken keeren telkenj are in de rapporten der zeekapiteins terug 3).
Een episode hieruit wil ik nog memoreeren.
Het betreft de ontvangst te Lissabon van Albert Cornelisz
!) Instructie van 25 Aug. 1611.
2) Wellicht mag men de opmerking van een straatvaarder uit die dagen, dat de statenschepen destijds aanzien genoten in de Engelsche havensteden, mede in dat licht zien (Journaal van D. Pzn. de VriesLinsch. Vereen, m, blz. 6).
3) Men vergelijke den brief, afgedrukt in: Kron. Hist. Gen. 1873, blz. 430.