De beveiliging van de zee tegen Europeesche en Barbarijsche zeeroovers, 1609-1621

  • Kopieer en plak deze bronvermelding in je document

Er is helaas een probleem met het ophalen van de afbeelding.

Dit kan twee oorzaken hebben:

  • De publicatie is nog niet beschikbaar in Delpher, maar zal dat binnenkort wel zijn.

  • Er is een tijdelijke storing met het laden van de afbeelding.

  • Probeer het later opnieuw.

    Onderstaande tekst is niet 100% betrouwbaar

    XV. „GEWAPENT IN OORLOGE

    komstig van een roofschip, dat in de maand Juli nabij de Portugeesche kust was genomen door een Staatsch kapitein, uitgezonden ter beveiliging van de Westzee. De Algerijnen hadden niet gevochten, maar zich beroepen op de kort tevoren gesloten trèves. Daarmee bereikten zij, dat de Nederlander niet aanstonds een vonnis durfde te vellen, maar de prijs met alle opvarenden te Amsterdam binnenbracht. Ten bewijze van hun ernstigen wil tot vrede besloten de Staten, de kosten te maken voor het onderhoud van deze bemanning en hun terugreis naar Algiers. Ook het schip zou teruggegeven worden, hoewel het een Nederlandsch vaartuig was, dat door de oorspronkelijke eigenaren werd gereclameerd.

    Reeds herhaaldelijk was gebleken, dat de Staatsorganisatie niet was opgewassen tegen de moeilijkheden van een krachtige bestrijding der piraterie. Ongetwijfeld hadden de Nederlanders oog voor practische maatregelen, maar de eigengereidheid van de kleine groepjes, waaruit deze maatschappij bestond, werkte verlammend op hun uitvoering. Aan den eisch, herhaaldelijk reeds naar voren gekomen, dat op regelmatige tijden een aantal oorlogsschepen gereed zou zijn, bleken de marinebesturen niet te kunnen voldoen.

    Het was November eer Moy Lambert kon uitvaren; weinig dagen speling waren hem gebleven, indien hij nog voor het einde van den wapenstilstand — of wat daar voor doorging — te Algiers wilde aankomen. Juist nu zaten wind en weer hem bijzonder tegen: een maand lang wachtte hij te Hellevoetsluis op een goeden wind, en nadat de schepen in zee geraakt waren, ontmoetten zij stormweer en een hooge zeex): enkele kapiteins kwamen met gekraakte masten te Cadiz.

    Twaalf schepen van oorlog kreeg Moy Lambert daar bijeen, waarmede hij eerst op den llden Februari 1620 in zee stak. De tocht ging langs de Spaansche kust oostwaarts, zonder

    i) Voor dezen tocht staan ten dienste: Journalen van Moy Lambert, Quast, ’t Hoen (S. G. Adts.zaken nrs 9, 10; oud: 952, 953); memorie van de voyage van Kapitein Gorckum (De Hullu nr 2679) en een aantal brieven in de Liassen Adt. 1620 en Const. 1620—’23.