De beveiliging van de zee tegen Europeesche en Barbarijsche zeeroovers, 1609-1621
xm. OORLOG TEGEN DE ALGERIJNEN (1618)
vijfentwintig gevangen zeelieden bij zich en een dertigtal vrouwen en kinderen, kortelings buitgemaakt op de Canarische Eilanden. Tenslotte bevonden zich nog de Nederlandsche en Spaansche enterploegen in het schip. De onzen dachten allereerst om de redding van hun eigen bodem; vele manschappen hadden nog niet over kunnen springen, toen kapitein Bras van het roofschip vrijkwam. Hij wilde de achtergeblevenen met de scheepsboot laten afhalen, maar de roeiers durfden het brandende vaartuig niet naderen, bevreesd als zij waren voor een explosie of een losbranden der stukken. Laat in den nacht, toen de piraat ten onder was gegaan en alles stil was, vonden de Nederlanders nog eenige landgenooten, die zich op wrakhout drijvende hadden gehouden. Een tweede groep matrozen kwam den volgenden dag van den Spanjaard af, die mede in brand was geraakt en dien zij hadden helpen redden. Daarna kon Bras appel houden en de ernst van zijn verlies vaststellen, dat achttien man bedroeg. Eenige christenslaven, die zich op zijn schip gesalvéerd hadden, konden de opengevallen plaatsen innemen. Het gros der opvarenden van den Algerijn was echter met het roofschip ten onder gegaan; een aantal „Turken , die voor luttele uren het leven gerekt hadden door op het Nederlandsche vaartuig over te springen, werd tot besluit van den strijd over boord geworpen.
De volgende dag bracht wederom een reeks van dergelijke gevechten: nog dertien piraten kwamen in zicht, waarvan sommigen ontsnapten doordat het aantal oorlogsschepen niet groot genoeg was, om de geheele Algerijnsche vloot op te vangen; van de Nederlanders waren slechts vier schepen onder zeil. Bovendien werd het werk door een stijve bries bemoeilijkt. Drie kapiteins, Adriaen Crimpen en Barent Schaeff van Amsterdam, en Schrevel Jacobsz Ruymvelt van Rotterdam, wisten tezamen twee piraten te vermeesteren. Elf of twaalf zeeschuimers, schreef Moy Lambert, de gebeurtenissen dier twee dagen overziende, waren door de beide vloten vernietigd.
Ingevolge zijn opdracht is Moy Lambert dien zomer ook voor de roofnesten Algiers en Tunis verschenen. Na al wat geschied was behoefde hy niet te verwachten, dat hy de Algerijnen zou kunnen verrassen; evenmin beteekenden de