De beveiliging van de zee tegen Europeesche en Barbarijsche zeeroovers, 1609-1621

  • Kopieer en plak deze bronvermelding in je document

Er is helaas een probleem met het ophalen van de afbeelding.

Dit kan twee oorzaken hebben:

  • De publicatie is nog niet beschikbaar in Delpher, maar zal dat binnenkort wel zijn.

  • Er is een tijdelijke storing met het laden van de afbeelding.

  • Probeer het later opnieuw.

    Onderstaande tekst is niet 100% betrouwbaar

    xm. OORLOG TEGEN DE ALGERIJNEN (1618)

    beweging door gebrek aan centrale leiding in het zand te loopen. Gedurende twee maanden kwamen de Staten niet tot de vaststelling der vlootorganisatie, totdat de Rotterdamsche Admiraliteit eindelijk vroeg voor hoeveel maanden haar kapiteins de schepen moesten voorzien, hoeveel volk moest worden aangenomen. Een week later herinnerde de Amsterdamsche Admiraliteit hunne Hoogmogenden aan andere onzekerheden: de commandeur was nog niet aangewezen, de kapiteins hadden geen instructie ontvangen; en dat, nu de schepen van haar repartitie gereed waren, naar Texel te loopen!

    Het was, of de Staten zich toen eerst bewust werden, dat de hooge woorden, die dien winter zoo lichtvaardig waren gesproken, voor daden plaats moesten maken: zij wenschten, dat de monstering van het scheepsvolk uitgesteld en de vloot binnengehouden zou worden, totdat men het rapport van Quast ontvangen had, die iederen dag werd verwacht. Hieraan hielden zij vast, ondanks de levendige protesten uit Amsterdam.

    Nu volgde een maand van aarzelen. De Prins spoorde de Staten aan, den tocht voortgang te doen hebben en sprak de verwachting uit dat Moy Lambert zou commandeeren; de Admiraliteit van Amsterdam zond een concept-instructie en eindelijk lieten de Staten zich de toestemming tot het uitvaren der schepen ontwringen.

    Op den 2den Mei 1618 werd de instructie voor den commandeur vastgesteld op naam van Prins Maurits, die den wensch had te kennen gegeven, het stuk op eenige punten te herzien1). Moy Lambert kreeg hierbij de opdracht, „met continuele tochten de roovers te soucken, gantsch ende gaer te destrueren ofte onder hen soodanigen schrik ende vreese te veroorsaecken, dat zij hen nyet meer op zee sullen derven begeven”.

    De vernietiging van de macht der Barbaresken kon op twee wijzen beproefd worden: door een scheepsstrijd in volle zee,

    3) Instructieboek 1611—1623 fol. 57. Bijzonderheden omtrent de uitrusting der schepen vindt men in de uitgebreide studie van Dr. Graefe, in: Bijdragen Vad. Gesch. Reeks 7, dl. 5.