Doopboekje

  • Kopieer en plak deze bronvermelding in je document

Onderstaande tekst is niet 100% betrouwbaar

De vraag is hier niet, wat Gods Wet in zichzelf is, maar wat zij voor ons is, wat Gods Wet met ons en wij met Gods Wet te maken hebben. Nu zegt de apostel: zoo onlosmakelijk waart gij aan de Wet verbonden, als een vrouw aan haren wettigen man. Wat kan vrouw en man scheiden? Of liever: hoe kan het zoo worden, dat de vrouw in niets meer aan den man gebonden is ? Immers alleen door den dood des mans. Dan pas is de vrouw vrij van de wet des mans (Rom. 7 : 1—3).

Welnu — leert de apostel in Rom. 7 — dat is met u gebeurd. Gij waart met de Wet getrouwd, maar „gij zijt der Wet gedood" (vs. 4). De dood heeft u van elkaar losgemaakt. En nu gaat dat wat anders toe dan tusschen man en vrouw. Want de Wet heeft u gedood, en nochtans leeft gij. Gij zijt der Wet gedood, gestorven, en nochtans leeft gij. De Wet leeft als Gods eeuwige heilige Wil. En gij leeft in Christus. Maar dit staat vast, dat als man en vrouw zijt gij dood voor elkaar. In betrekking tot u is de Wet dood, heeft niets over u te zeggen. En in betrekking tot de Wet zijt gij dood.

Maar hoe bedoelt de apostel dat nu? Hoe is dat afsterven toegegaan. Vers 4 geeft het antwoord. „Zoo dan, mijne broeders, gij zijt ook der Wet gedood." En vers 6: „Nu zijn wij vrij gemaakt van de Wet, overmits wij dien gestorven zijn, onder welken wij gehouden waren" (dien man, nl. de Wet).

Hoe hebben wij dit te verstaan?

Dat de Wet ons doodt, verstaan wij. Want Gods Wet eischt gerechtigheid, en wij hebben geen gerechtigheid. Dus oordeelt en verdoemt ons de Wet. Zoo sterven wij echter nooit der Wet af; want zij blijft eeuwig verdoemen.