Tarzan's waagstuk

  • Kopieer en plak deze bronvermelding in je document

Onderstaande tekst is niet 100% betrouwbaar

„Lieve kind, we zouden het verrukkelijk vinden je mee te nemen," riep prinses Sborov uit. „Ik heb een vliegtuig voor zes personen. Wij met ons vieren en de bestuurder en mijn kamenier zijn precies zes."

„En mijn kamerdienaar dan?" vroeg de prins.

„Liefste, je zult in Afrika geen kamerdienaar noodig hebben. Je krijgt daar een kleinen negerjongen, die voor je zal wasschen en koken en je geweer dragen. Daar heb ik telkens en telkens weer over in Afrikaansche verhalen gelezen."

„Het is heel hartelijk van jullie," zeide Hazel, „maar ik zou heusch niet kunnen gaan. Er is geen sprake van. Bunny en ik vertrekken Zaterdag naar Amerika."

„Maar jij gaat toch wel met ons mee, niet, Jane?"

„Ik zou het heel graag willen, Kitty, als ik op tijd klaar kan komen. Wanneer vertrekken jullie ?"

„We waren van plan de volgende week te gaan; maar natuurlijk, ik bedoel — als —"

„Ja, ik geloof wel, dat dat gaan zal."

„Dan is het afgesproken. Hoe bijzonder wonder — We starten aanstaanden Woensdag van Croydon."

„Ik zal lord Greystoke vandaag seinen; en Vrijdag geef ik een afscheidsdiner voor Lord en Lady Tennington en jij en prins Sborov moeten er ook bij tegenwoordig zijn."

HOOFDSTUK II.

Geluid boven den storm.

De Heer van den Jungle stond van een ruw, met bladeren bedekt platform, dat in de mik van twee takken van een grooten patriarch van den jungle gebouwd was, op. Hij rekte zich uit. De schuin vallende stralen van de ochtendzon wierpen door het bladerendak, dat zich eindeloos boven hem uitstrekte, lichte plekken op zijn bronskleurig lichaam.

De kleine Nkima bewoog zich en werd wakker. Met een gilletje sprong hij op den schouder van den aapmensch en sloeg zijn behaarde armen om zijn nek.

„Sheeta!" gilde het aapje. „Hij wilde op den kleinen Nkima springen."