zal men gemakkelijk inzien, dat deze gedwongen verkoop niets anders dan confiscatie van Hongaarsch grondbezit beteekende ten behoeve van Tsjechen, voor wie het Hongaarsche land een gunstige en goedkoope emigratiegelegenheid werd.
Voor den spotprijs van een tiende der werkelijke waarde vielen de groote Hongaarsche landgoederen in handen der Tsjechen, want men zorgde er angstvallig voor, dat, bij de verkaveling van den buit, de Hongaarsche bevolking, die voor 63 % uit landarbeiders bestond, van wie het grootste deel geen meter eigen grond bezat, zelfs niet voor toewijzing van grond in aanmerking kwam, wanneer zich geen Tsjechische gegadigden meer aanmelden. Dan kwamen politiechefs en politieke personen, die met de regeering op goeden voet stonden, aan de beurt, om zich voor een appel en een ei een vette kluif uit den Hongaarschen schotel te zien toebedeeld.
Denk evenwel niet, dat de eigenaar dezen spotprijs in klinkende munt kreeg uitbetaald. Hem werden als betaling 3 of 4 % obligaties in handen gestopt, waarvan de nominale waarde in de Tsjechische papieren kroon was uitgedrukt; bovendien werden nog de persoonlijke en zakelijke onkosten op dit luttele bedrag gekort.
Deze onteigeningen, geheel in strijd met de internationale verdragen, beroofden den Hongaarschen grondbezitter van zijn eigendom; den Hongaarschen landarbeider van zijn werkgever, dus van zijn brood en veranderden de zuiver Hongaarsche streken in gemengde gebieden, waarin de Tsjechen, als de economisch sterksten, een zoodanigen druk op de Hongaren wisten uit te oefenen, dat de laatsten in kracht en aantal meer en meer teruggingen.
Het eigendomsrecht, een der eerste en voornaamste