Kapitaal en arbeid in Nederland

  • Kopieer en plak deze bronvermelding in je document

Onderstaande tekst is niet 100% betrouwbaar

Hoe heeft hij ze gehoond, de „stilstaanders" en onverschilligen, die de wereld zouden laten loopen, al ging ze glad verkeerd; de duffe Jan Salies, de gelukkige optimisten a la Van Uphoove, op niets ter wereld aanmerkingen makend, zoo lang de staat zijn renten betaalt; hoe heeft hij tegen hen allen de vaan hooggehouden der heilige revolutionaire ontevredenheid in kunst, in maatschappij, in politiek, in tooneel,' „in alles waaraan een hart behoefte heeft, wat iets meer verlangt dan brood voor den honger en water voor den dorst."

Dat waren Potgieters beste jaren, toen hij, de leider der „partij van beweging" in de letterkunde, gelijk Thorbecke het was in de politiek, in den klassenstrijd der bourgeoisie tegen het konservatisme van aristokratie en regentenaristokratie mede vocht. Jaren van wel niet zeer feilen en grooten, maar toch volhardend en onverpoosd gevoerden strijd, van dappere aanvallen en geruchtmakende nederlagen, van het ondanks deze en door hen aanzwellen der kracht, van hoop op den omkeer die de overwinning brengen zou, op het „herboren worden" van Nederland door de vrije ontwikkeling der nederlandsche bourgeoisie.

Het jaar '48 kwam: de stilstaanders werden verslagen... maar de geest van stilstand niet. Niet de traagheid die inspanning schuwde, niet de flauwhartigheid die voor alle wagen terugschrikt en te winnen nauwelijks begeert.

„Noch gelukkig noch gezond Verteert ons traagheids uitstel-kanker",

klaagde de dichter. En de nationale welvaart kwam niet, wat de mooipraters ook mochten beweren.

„Onz' schamele armen groeien vast In tal en last, In woeste wennis...

zong Potgieter die geen mooiprater maar een „ontevredene" was, en nog dacht, dat grootkapitalistische