De Afscheiding in de Nederlandsch Hervormde Kerk der XIXe eeuw

  • Kopieer en plak deze bronvermelding in je document

Onderstaande tekst is niet 100% betrouwbaar

toen af zijn streven om aan te sturen op vereeniging van de Afgescheiden gemeenten en de Kruisgemeenten. Gedreven door die begeerte naar eenheid bewerkte bij de hereeniging dan ook in 1860 plaatselijk reeds te Vhssingen.

Te Dinteloord ging de Kruisgemeente in 1861 onder leiding van Ds. Holster tot de Christelijke Afgescheiden Gemeente over. Het was hem niet mogelijk, vooral uit oorzaak van de handelingen van Ds. Van den Oever, nog langer tot de Kruisgemeenten te behooren»

Te Amsterdam was het de Kruisdorninee J. Juch, die in November 1861 met een ouderling en een gedeelte zijner gemeente overging tot de Afgescheidenen. Deze leeraar, een man van voortreffelijke welsprekendheid en rijke Schriftkennis, was blind. Bij het jaarlijksch bezoek van Koning Willem III aan de hoofdstad op audiëntie gekomen, werd hij door den hofdignitaris binnengeleid en aan Z. M. voorgesteld met deze woorden: „Ds. Juch, maar Zijn Eerwaarde is blind." Niet weinig was onze gemoedelijke Koning verrast over dit bezoek. Maar wat gebeurde?

„Sire, zei de dornihee, Sire, ik wenschte wel, dat ik vandaag kon zien."

„Waarom?" vroeg Z. M. nu.

„Dan kon ik Neerlands Koning eens goed opnemen en kon ik Hem later in den hemel zoeken, waar ik Hem toch niet gaarne zou missen."

Daarna prees hij den Koning den Heere Jezus aan als den eenigen Naam onder den ganschen hemel tot zaligheid gegeven.

Met betraande oogen reikte de Koning hem de hand, zeggende: ..Dominee, ik ben nog nimmer zoo vrijmoedig vermaand als door u." En zóó bizonder was Koning Willem met het optreden van den Amsterdamschen leeraar ingenomen, dat deze op kosten van Z. M. 2 maanden in Brussel mocht doorbrengen, om zich onder behandeling te stellen van een bekwamen oog-specialist aldaar. Maar het baatte niet. Het licht was uit de oogen.

Intusschen teekent dit voorval tevens de gewijzigde verhouding, die er tusschen de Kruisdominees en de Regeering ontstaan was. Sinds 1853 gaf de Wet op de Kerkgenootschappen volle vrijheid van godsdienstoefening. Daarom achtten de Gereformeerden onder het Kruis het oogenblik gekomen, om dat deel van hun naam, dat aan druk en vervolging herinnerde, te laten vallen. En zoo besloten zij dan op de Algemeene Vergadering te Amsterdam in 1863 de bijvoeging „onder het Kruis" te laten wegvallen, en zich voortaan eenvoudig te noemen: de Gereformeerde Kerk. Ds. C. van den Oever echter te Rotterdam, en zijn beide zonen A. en H. van den Oever, benevens Wedemijer, De