Nu werd het eindelijk tijd naar huis terug te keeren, Maar geen van beiden had verstand Van 't besturen van een
vliegmachine, En een dikke sneeuwlaag
bedekte het land.
Van loopen was dus ook geen
sprake en ook het dikke boek Kon Professor geen raad in
dezen geven, Want hoe hij zocht, hij bleef
even wijs Als hij was geweest zijn heele leven.
Al zuchtend trok hij zijn
schouders op, En toen hij zijn boek wanhopig
weer sloot, Riep Hippo: „Professor, ik heb het gevonden,
■ Wie maken van t lucntscnip een kleine roeiboot!"
„Ja," zei de geleerde, „dat heb ik ook al gedacht, Wel meer dan twintig keer" Maar Hippo lachte in stilte
hem uit, En dacht, „Nu jokt hij, die
Hooggeleerde Heer."
Den volgenden dag was de
roeiboot reeds klaar, Toen staken de vrienden
van land Op den uitkijk de heeren
Albatros, En Heer Vetgans nam de
roeispaan ter hand.
Al turend door zijn verrekijker, Riep Maraboe eensklaps: „Da 's
een bof! Daar is land in zicht, 't zal wel
Afrika wezen." Maar dat bleek een leelijke
flater van den Prof.