Van Belkum's Hollandsch-Fransch woordenboekje

  • Kopieer en plak deze bronvermelding in je document

Er is helaas een probleem met het ophalen van de afbeelding.

Dit kan twee oorzaken hebben:

  • De publicatie is nog niet beschikbaar in Delpher, maar zal dat binnenkort wel zijn.

  • Er is een tijdelijke storing met het laden van de afbeelding.

  • Probeer het later opnieuw.

    Onderstaande tekst is niet 100% betrouwbaar

    HOU.

    HUUR.

    Houtmijt, bücher, m. Houtskool, charbon de bois, m. Houtsnip, bécasse, f. Houtvester, garde-forestier, m. Houweel, piocbe, f. Hoveling, courtisan, m. Hovenier, jardinier. m. Huichelaar, bypocrite, m. Huichelarij- hypocrisie, f. Huid, peau, f.

    Hullen, (een Kind) pleurer ; (honden) hurler; (de

    wind) mugir. Huis, maison, f.; te —, chez soi; van — komen,

    venir de chez soi; naar — gaan. rentter. Huisbaas, propriétaire, rn. Huisdier, animal domestique, m. Huisgenoot, membre de la familie, m. Hulsgewaad, habit d'intérieur, m. Hulsgezin, familie, f. Huishouding, ménage, m. Huisraad, les meubles, m. pl., mobilier, m. Huisvader, père de familie, m. Huisvesten, loger.

    Hulsvrouw, maitresse de la maison, f. Huiswerk, (v. d. school) les devoirs, m. pl. Huiveren, frissonner.

    Huiverig, (koud) frileux; (bang) hésitant. Hulde hommage, m. Huldigen rendre hommage a. Hullen, envelopper

    Hulp, secours, m.; — verleenen, prêter secours.

    Hulpbron, ressource, f.

    Hulpeloos, délaissé

    Hulpleger, armée auxiliaire, f.

    Hulpmiddel, rernède. m.

    Hulpwerkwoord, verbe auxiliaire, m.

    Hulst, *houx, m.

    Hun, pers. vnw. leur, les; bez. vnw. leur, leurs. Huppelen, bondir, sautiller. Huren, louer.

    Hut. cabane, f.; (met stroodnk) chaumière, f. Huur, lover, m.; (loon) les gages, m. pl. Huurceel, bail, m. Huurder, locataire, m. Huurhuis, maison de louage, f.