[Verslag van de Staatscommissie, benoemd bij Kon. besluit van 8 Nov. 1915, no. 38, ter voorbereiding van een algemeene herziening der niet-militaire pensioen-wetgeving

  • Kopieer en plak deze bronvermelding in je document

Onderstaande tekst is niet 100% betrouwbaar

VERGADERING

van. de Subcommisie, gevormd' uit de Staatscommissie, inzake het burgerlijke pensioenwezen, op Zaterdag 29 December 1917, 's morgens om 104 nur, in het gebouw van het Departement van Justitie.

Aanwezig- zijn alle leden, uitgezonderd de heer Trip.

Tot het mondeling toelichten van hare schriftelijk ingediende wenschen in zake het pensioenwezen is uitgenoodigd de Vereeniging van wagenbestuurders der gemeentetram — ,,de Pionier" —, te Amsterdam, welke vereeniging drie harer bestuursleden heeft afgevaardigd.

De Voorzitter der vereeniging betuigt allereerst zijn dank, dat de Staatscommissie zijne vereeniging in de gelegenheid heeft gesteld, de schriftelijk ingediende wenschen'nader mondeling toe te lichten. Spreker meent, dat aan het bedrijf, waarbij de leden zijner vereeniging werkzaam zijn, in verschillende opzichten nog te weinig aandacht wordt geschonken, hetgeen eenigszins begrijpelijk is, omdat het bedrijf tot de nog jeugdige behoort; spreker wil er daarom speciaal de aandacht op vestigen, dat van de wagenbestuurders der electrische tram, speciaal te Amsterdam met zijne nauwe straten, bijzonder veel wordt gevergd, speciaal wat het zenuwgestel betreft, terwijl van de zijde van het publiek in dit opzicht zeer weinig medewerking wordt ondervonden. Spreker wijst er op, dat deze categorie van ambtenaren meestal veel eerder versleten is dan andere, dat talrijke afkeuringen en overplaatsingen naar eene lichtere functie voortdurend plaats vinden.

De Secretaris der vereeniging betuigt eveneens z'n dank voor de spoedige wijze waarop zijne vereeniging in de gelegenheid wordt gesteld, om hare wenschen mondeling kenbaar, te maken. In het feit, dat zijne vereeniging eene der eerste is, die tot een onderhoud met de Commissie is uitgenoodigd, hoopt spreker eene aanwijzing te mogen zien, dat voor de trambestuurders wellicht speciale bepalingen zullen worden overwogen, waarvoor, naar spreker meent, alle aanleiding bestaat, aangezien in geene andere categorie van ambtenaren zóóvele slachtoffers van hun arbeid zijn te constateeren. Spreker deelt mede, dat de vroegere Directeur van het trambedrijf te Amsterdam met het college van Burgemeester en Wethouders in correspondentie trad over eene pensionneering der wagenbestuurders op 55-jarigen leeftijd, terwijl de tegenwoordige Directeur in z'n schrijven van 27 December 1917 aan de vereeniging ,,de Pionier" mededeelt, dat een voorstel om wagenbestuurders op 55-jarigen leeftijd pensioengerechtigd te doen zijn, door hem zeer beslist zal worden ondersteund. Voorts wijst spreker er op, dat gegadigden voor de betrekking van wagenbestuurder aan eene zeer scherpe keuring worden onderworpen, zoodat uitsluitend personen

4