De archieven van kloosters en andere stichtingen in Delfland

  • Kopieer en plak deze bronvermelding in je document

Er is helaas een probleem met het ophalen van de afbeelding.

Dit kan twee oorzaken hebben:

  • De publicatie is nog niet beschikbaar in Delpher, maar zal dat binnenkort wel zijn.

  • Er is een tijdelijke storing met het laden van de afbeelding.

  • Probeer het later opnieuw.

    Onderstaande tekst is niet 100% betrouwbaar

    uit de poorters. Eerst in Februari 1488 gaf Jacoba haar toestemming, in haar . antwoord sprekend, alsof nog geen klooster tot stand ware gekomen. De Regulieren uit Delft echter onder hun conventuaal Nicolaus THOMAs'zoon, betrokken, steunend op de bovengenoemde bisschoppelijke bevestiging, dadelijk het nieuwe klooster. Het beheer der gasthuisgoederen schijnt er nadien niet beter op geworden te zijn, want inl489werd naast het klooster Bethanië ook dat van Syon door den bisschop gemachtigd tot de beschikking over de inkomsten.

    Het gasthuis stond ten Noorden achter de kerk, op een terrein van 4% morgen ; ten Oosten daarvan werd het klooster gebouwd buiten de bebouwde kom, waardoor verklaard wordt, dat in de stukken afwisselend sprake is van het klooster'binnen en buiten 's- Gravenzande. Voor het klooster, achter de kerk, lag het bagijnhof, dat zoo nauw aan het gasthuis grensde, dat het paterhuis van het eerste met een verdieping over het terrein van het gasthuis uitstak. De onderlinge ligging dezer gebouwen blijkt duidelijk uit de kaarten in de beide kaartboeken (Inv. nos. 6 en 7), waar men ook een indruk krijgt van den omvang der kloostergebouwen met een ruim binnenhof en de kapel. Deze nabijheid, maar misschien nog meer de rijke inkomsten van het bagijnhof gaven aanleiding, dat reeds in 1428 de prior een poging deed — doch tevergeefs — om het bagijnhof onder zijn bewind te brengen. Nadat het klooster zich in 1437 had weten los te maken van de parochie, waarbij het het recht kreeg een eigen kerk en kerkhof te hebben, stelde het zich in 1444 onder het kapittel van SyonJ). In het midden der 16de eeuw werd het klooster der Cellezusters te Brielle en der Begularissen te Bijswijk door den bisschop van Utrecht onder het toezicht van den prior van Bethanië gesteld2).

    Behalve het zegel van het convent, dat o.a. voorkomt aan het charter, vermeld regest no. 176, gebruikte ook de prior een apart zegel (zie reg. no. 159).

    Hoewel het klooster vermogend was — zijn landerijen brachten jaarlijks 1500 carolusguldens*) op — begon het in de 16e eeuw te kwijnen, voornamelijk door de geleidelijke ontvolking, een gevolg van het uitzenden van conventualen als biechtvaders e.a. naar vrouwenkloosters — er waren nog 7 broeders in het convent en 6 elders4), — zoodat omstreeks 1560 het zich tot den koning wendde, met een verzoek om geseculariseerd te worden5) en te mogen verhuizen. Ditwerd echter afgewezen. Bij de hervorming schijnt het convent het klooster te hebben verlaten en naar Delft (Syon?) te zijn gegaan, doch in 1572 beklaagde de stad 's-Gravenzande zich bij den Prins, dat-de conventualen aldaar nog immer pachten en renten inden 6). Zooals elders werden ook hier ten slotte de goederen door de Staten in beslag genomen en gesteld onder een ontvanger. Aangezien het klooster in dien tijd ongeveer 52 gezinnen te 's-Gravenzande ondersteunde en deze thans ten laste der stad kwamen, werd bij akte7) van20 Februari 1580,het gasthuis benevens de goederen van het bagijnhof aan de stad gegeven, op voorwaarde, dat zij de 7 overgebleven conventualen zou onderhouden. Het gasthuis is tot het begin der 19de eeuw door de stad geëxploiteerd en stond onder beheer der Heilige-Geestmeesters; in 1806 is het afgebroken. Volgens Junius 8) waren in 1575 de kloostergebouwen nog in wezen; de kloosterhof,

    ') Römer a.w. I 391.

    s) Bijdr. bisd. Haarl. XXV 366.

    3) Bijdr. bisd. Haarl. XXV 373.

    4) Oud-Archief der Oem. 's-Gravenzande no. 86. . 6) Bomer, a.w. I 659.

    c) Bijdr. bisd. Haarl. XXV 371 noot 1.

    ') Oud-Archief der Gem. 's-Gravenzande no. L

    ») Bat Hist 302