De dochter van den Alpengids

  • Kopieer en plak deze bronvermelding in je document

Onderstaande tekst is niet 100% betrouwbaar

128

„Meent ge, dat die de schoonste zijn ?' vroeg William en hij zag Alice aan, die bloosde.

„Ja, dat geloof ik," fluisterde deze.

„Ik geloof het niet," zei William.

„Welke houdt gij dan voor de schoonste?" vroeg ze en ze zag met haar groote blauwe oogen William aan.

Wat zou hij doen ? Zou hij het zeggen ? Maar dan was het onderhoud, dat hem niet geheel ongevallig was, misschien op eens afgebroken. Hij wilde er overheen praten.

„Waarom zal ik die noemen," zei hij.

„Och, doe het als je blieft. Ik wilde het zoo gaarne weten."

Het hart begon William nu te kloppen. Daar verdween plotseling al de heerlijkheid, die hem omgaf, uit zijn oog, en hij hoorde een stem, die sprak: volhard tot aan het einde. Het was, of een schok door zijn leden voer.

„Alice, jeugd en kracht zijn schoone bloemen, maar godsvrucht is nog schooner dan die," zei hij.

„O, meent ge dat!" zei Alice. „Ja, daar heb ik geen verstand van."

Alsof ze beleedigd was, zoo stond Alice op en wandelde langzaam naar de groote zaal.

William zat alleen.

Hij had het zoo verwacht, maar kon, mocht hij anders? Had de Heiland niet gezegd: zoo wie Mij belijden zal voor de menschen, dien zal ik belijden voor mijn Vader, die in de hemelen is, maar, zoo wie Mij verloochend zal hebben voor de menschen, dien zal ik verloochenen voor mijn Vader die in de hemelen is? En had de stervende Grethe hem niet als haar woord doen hooren: wie volharden zal tot het einde, die zal zalig worden?

Hij gevoelde zich gelukkig, dat hij den strik ontkomen was. Hoe licht had hij toe kunnen geven aan een plotseling