WIM EN MEEN.
„Moetje, nu plaagt Wim me weer!"
„Nietwaar, Moe, Mien heeft al mijn blokken omgegooid."
„Dat deed ik niet met opzet."
„Kinderen, kinderen, kunnen jullie dan nooit eens in vrede leven," zei Moeder, die juist de kamer binnenkwam.
„Zij begon, Moe!"
„Nietwaar akelige jongen, ik deed je niets. Jij begon!"
„Houdt maar op. Ik wil met eens weten, wie er begon. Jullie zult allebei wel schuld hebben. Wat doe je me toch een verdriet met dat voortdurend ruzie zoeken met elkaar." Moeders stem klonk heel week en Wim en Mien voelden al half berouw over hun gekibbel.
Wim en Mien waren tweelingen. Toen ze nog heel klein waren en samen in één groote wieg lagen, stonden Vader en Moeder vaak met trots hun tweetal gade te slaan. „Als we ze mogen behouden, hoop ik, dat ze altijd