De oud-christelijke monumenten van Spanje

  • Kopieer en plak deze bronvermelding in je document

Er is helaas een probleem met het ophalen van de afbeelding.

Dit kan twee oorzaken hebben:

  • De publicatie is nog niet beschikbaar in Delpher, maar zal dat binnenkort wel zijn.

  • Er is een tijdelijke storing met het laden van de afbeelding.

  • Probeer het later opnieuw.

    Onderstaande tekst is niet 100% betrouwbaar

    — 10 -

    klooster San Salvador de Vairao in Noord-Portugal, luidt als volgt:

    IN NE ONI PERFECTUM EST TEMPLVM HVC PER MARISPALLA DO VOTA

    SVB DIE XIII K. AP ERA DXXIII REGNANTE SERENISSIMO VEREMVNDV REX1).

    De era 523 geeft het jaartal 485 n. Chr. aan. Wij hebben derhalve in genoemden Veremund een onafhankelijk vorst der Sueven te zien, welke toen Gallaecia bezetten. Ongelukkigerwijze weten wij niets van hem, daar de voornaamste bron, het Chronicon van Idatius met het jaar 468 afbreekt. Isidorus Hispalensis, die ons het een en ander zou kunnen mededeelen, heeft het helaas niet de moeite waard geacht, ons zelfs ook maar de namen dier Ariaansche kettervorsten over te leveren. Doch dit blijkt duidelijk uit die vermeldingvan den koningsnaam, dat toen reeds de Sueven onafhankelijk waren van Rome, terwijl in 527 de Gothen te Narbonne nog den naam van den consul Mavortius moeten noemen 2). In 476 moet de West-Gothenkoning Eurik den Tarraconensischen landadel nog onderwerpen, Zaragoza en Pampelona aan de Romeinen ontrukken, terwijl in 485 de provincialen in Spanje nog over het' geheele land tegen Alarik II in opstand durven komen.

    Een opschrift uit Alava wijst op een dergelijken toestand. Het vermeldt het eerste jaar van de regeering van Athanagild (560)8). Diens voorganger Agila was enkele jaren te voren beslissend verslagen door de Byzantijnsche troepen bij Sevilla (554). Juist waren ook de Sueven tot het Katholicisme overgegaan, en maakten, evenals de Romeinsche steden van het Zuiden, gemeene zaak met keizer Justin ianus. Het volksbestaan der Gothen werd van alle zijden bedreigd. Blijkbaar gevoelde men in die dagen van bangen strijd en herleving van het Germaansche nationale bewustzijn, er behoefte aan, de nationale gedachte te bekrachtigen, door den naam van den vorst in de jaartallen der opschriften te vermelden. De latere koningsdata zijn in dit verband zonder belang, daar dan de Gothische heerschappij over het schiereiland is bevestigd, en het Romeinsche rijk krachteloos is.

    De chronologie der indicties biedt ons weinig steun in het da-

    1) Hübner, Inscriptiones Hispaniae Christianae, N°. 135.

    2) Le Blant, /. c, N°. 613A. 3) Hübner, /. /., N°. 390.