Verslag van de commissie voor de bepaling der waarde van de tot het domein van den lande terug te brengen gedeelten der Pamanoekan- en Tjiasemlanden
Waar 40% hout aanwezig is van 8 c.M. en daar beneden moet aangenomen worden dat 10% aanwezig is van hout van 8 tot 10 c.M.
Een tweede rectificatie van 10% is dus noodig om te komen tot de aanwezige hoeveelheid in het groot afzetbaar brandhout.
Die hoeveelheid wordt dus door mij aangenomen als zijnde slechts de helft van het door den Heer Ledeboer aangegevene en alzoo slechts bedragende rond 825.000 st.M.
Gegevens verstrekt door den Inspecteur der le Afdeeling wijzen bovendien uit, dat bij herhaalde wegingen van hout, afkomstig uit een exploitatie van de vloedbosschen te Tjilatjap door schillen 20% werd verloren.
Bij de waardebepaling van de vloedbosschen, voorkomende op de Pamanoekan- en Tjiasemlanden moet dus uitgegaan worden van een hoeveelheid van 825.000 X 0.80 = 660.000 st.M. nat geschild brandhout.
Bij de beoordeeling van de vraag of het gewenscht geacht moet worden om ook de vloedbosschen, toebehoorende aan de Pamanoekan- en Tjiasemlanden terug te brengen tot het Landsdomein, moet men zich de vraag stellen: „Welke belangen zouden door die terugbrenging gebaat kunnen worden?" en dan zouden die belangen verdeeld kunnen worden in twee rubrieken:
1. strategische belangen,
2. oeconomische belangen.
Of die terreinen om strategische redenen onteigend dienen te worden, ligt buiten beoordeeling van rapporteur.
De oeconomische belangen zouden te verdeelen zijn in die o. der volksoeconomie in 't algemeen
b. der bevolking, wonende om en nabij die vloedbosschen in 't bijzonder.
In het algemeen kan worden aangenomen dat het gewenscht is, dat de Staat bezitter is van het totale boschgebied; Hij toch moet en kan zorgen voor de instandhouding, als die noodzakelijk is.
Het kan somtijds een gebiedende eisch zijn, dat boschgebieden in handen van den Staat komen en door oordeelkundige behandeling voor dévastatie worden gevrijwaard.
Beschouwen we nu de vloedbosschen op de Pamanoekan- en Tjiasemlanden.
Uit een hydrologisch en klimatologisch oogpunt moet de aanwezigheid van vloedbosschen van geen belang worden geacht.
Het is echter niet uitgesloten, dat de vloedbosschen medewerken tot het vastleggen van het door de rivieren in zee uitgestorte slib en een uitbreiding naar den zeekant dier bosschen door worteluitslagen en zaden plaats heeft.
Maar het komt mij voor, dat uit bovengenoemde oogpunten beschouwd, het voor den Lande geen waarde heeft om de vloedbosschen in bezit te hebben.
Wat de houtvoorziening betreft, moet gewezen worden op:
a. de geringe waarde der houtsoorten als bouwhout.
b. de ongunstige ligging dier bosschen ten opzichte der verbruikscentra.
c. de zeer moeilijke exploitatiewijze, die hooge productiekosten vordert.
Voor bouwhout, except misschien de dunnere staken voor dakribben, heeft het hout geen waarde. Jt^'
Eveneens worden deze staken gebruikt door visschers bij het uitzetten der netten.
Zooals ook door den Heer Ledeboer aangegeven is, bezit de bast als looistofproducent weinig waarde.
Het eenige, waarvoor het hout uit deze vloedbosschen in het groot kan gebruikt worden, is als brandhout.
In normale jaren vindt het hout ook weinig aftrek.
Het schrijven van den Hoofd-Inspecteur der S. S. in antwoord op de vraag, dienaangaande gesteld, moge hiervoor een aanwijzing wezen.
De prijs van ƒ 4.50 per ton is echter niet gelijk aan ƒ 2.— per st.M.
Dit laatste bedrag moet op ƒ 2.50 worden gesteld.
Voor direkt gebruik in vuurhaarden is dit hout ongeschikt.
De Heer Hubregtse gaf aan, dat een uitloogingsproces van y2 jaar moet plaats vinden, voor die geschiktheid wordt verkregen.
De productiekosten zijn zeer hoog, daar de kap en het vervoer moeten geschieden van uit en door kleine prauwen, die de diverse kreekjes invaren.
Overladen in grootere prauwen moet plaats vinden, daar die kleine prauwen weinig kunnen laden. Er moet dus een groot aantal van die prauwen aanwezig zijn.
Vloedbosschen dus, die niet zeer gunstig gelegen zijn ten opzichte der débouchéplaatsen, hebben ook als brandhoutproducent weinig waarde.
Voor plaatselijke houtbehoefte heeft het bosch wel eenige waarde, maar waar die waarde zeer gering is, kan die door een particulier bezitter even goed behartigd worden als door den Staat.