Verslag van de commissie voor de bepaling der waarde van de tot het domein van den lande terug te brengen gedeelten der Pamanoekan- en Tjiasemlanden
76
Bijlage V.
RAPPORT over de vloedbosschen der Pamanoekan en Tjiasemlanden.
Naar aanleiding van de mij verstrekte opdracht, om eene waardebepaling op te stellen van de vloedbosschen, voorkomende op de Pamanoekan en Tjiasemlanden, kan het volgende over genoemde bosschen worden medegedeeld.
De inspectie-tournees door genoemde bosschen werden gehouden op 24 t/m 30 September 1916. Van uit een pondok aan de Moeara Tjiasem gelegen werden de verschillende tochten ondernomen.
De eerste dag werd besteed aan de inspectie van gebied II/6 en wel speciaal met het doel om de in dit gebied gelegen aankap van een proef bouw na te gaan en de aan•vezige houtvoorraad op te nemen.
In tegenstelling met wat de Administrateur van het boschbeheer van genoemde landen over de proefbouw rapporteert op pag. 3 van zijn „report and valuation on the api2 forests of the Pamanoekan- and Tjiasemlanden", heeft de keuze van het stuk op mij den indruk gemaakt, dat een van de betere stukken tot dit doel was gebezigd.
Bij inspectie bleek dat 1 bouw geheel was leeggekapt, het hout metersgewijze opgestapeld aan de 4 zijden van de proefvlakte. Het aantal st.M. brandhout door mij geteld, stemde overeen met de aangegeven hoeveelheid.
Wel maakte ik den Heer Ledeboer er op attent, dat de bosschen in het Oostelijk deel van het bezochte gebied, dus die, welke grenzen aan de bouwvelden van de dessa's Moeara Tjiasem en Tandjongtiga, bij veiling belangrijk minder hout per bouw zouden opleveren.
Een tweede ernstig bezwaar werd door mij gemaakt tegen de inname van het aUerkleinste hout.
Takjes van een pink dikte hebben mede moeten werken om het totaal van 222 st.M. per bouw te bereiken. De Heer Ledeboer noemde dit hout dan ook „consumption firewood" en zou dit hout uitsluitend voor plaatselijk gebruik van de bevolking worden aangewend.
Overeenstemming werd verkregen dat 40% van dit hout aanwezig was, 60% van de houtmassa bestaat dus uit hout van 8 c.M. middellijn en opwaarts.
Bij de tochten op de volgende dagen door de gebieden UI/7, IV/8 en V/9 werd opgemerkt, dat de boomen iets zwaarder waren dan die, in gebied II/6 gezien, en kan ik mij daarom wel vereenigen met de iets hoogere taxatie van de brandhoutmassa dezer bosschen.
De tochten waren buitengewoon zwaar; hoewel ondernomen in de droogste maand van het jaar moest om bv. de proefbouw te bereiken, tot over de knieën gebaggerd worden in een stinkenden rottenden modderbodem.
De tochten door de andere gebieden . waren wel iets beter, de ondergrond iets vaster, maar toch moest bijna doorloopend tot over de enkels gewaad worden in dien modderbodem om iets van de bosschen te kunnen zien.
Bij een eventueele exploitatie zal dus rekening dienen gehouden te worden met dit bezwaar.
Deze modderbodem, waarop genoemde vloedbosschen staan, maken de exploitatie niet alleen lastig maar ook zeer kostbaar, ook al daarom dat in sommige tijden van het jaar deze bosschen absoluut ontoegankelijk zijn (Westmoesson).
De groote van het areaal. Deze werd bepaald door opname van wege de Pamanoekan- en Tjiasemlanden, werd door mij niet gecontroleerd, en moet als juist aangenomen worden.
De afzetbare houtvoorraad. Volgens het rapport, uitgebracht door den Heer Ledeboer, neemt hij aan een aanwezige en afzetbare houtvoorraad van totaal 1.648.309 st.M. of 1.318.647 tons.
M. i. moeten deze cijfers gerectificeerd worden en wel in dier voege, dat in de eerste plaats daarvan afgetrokken worde de 40%, bestaande uit het allerkleinste hout.
Uit den brief van den Td. Wd. Chef der 3de Afdeeling, hierbij in afschrift gevoegd, blijkt dat bij eventueele afname de S. S. slechts prijs stelt op hout met een minimum diameter van 10 cm. Waar bovengenoemd lichaam wel is aangewezen als de eenige afnemer van zulke groote hoeveelheden brandhout moet hiermede rekening gehouden worden.