Verslag van de commissie voor de bepaling der waarde van de tot het domein van den lande terug te brengen gedeelten der Pamanoekan- en Tjiasemlanden

  • Kopieer en plak deze bronvermelding in je document

Er is helaas een probleem met het ophalen van de afbeelding.

Dit kan twee oorzaken hebben:

  • De publicatie is nog niet beschikbaar in Delpher, maar zal dat binnenkort wel zijn.

  • Er is een tijdelijke storing met het laden van de afbeelding.

  • Probeer het later opnieuw.

    Onderstaande tekst is niet 100% betrouwbaar

    59

    Gaan we dus uit van het bedrag van ƒ 597 850,— als vertegenwoordigend de uitgaven voor nieuwen irrigatie-aanleg na 1 Januari 1908, dan dient opgemerkt 'dat de uitgaven voor de kleine primitieve werkjes, welke ook niet zijn opgenomen in de overgelegde staten A—D en B 1—18, agevoerd dienen te worden. De kosten van dergelijke werkjes behooren in eenige jaren afgeschreven te worden met 't oog op het tijdelijk karakter, dat zij dragen. Op grond van eenige mededeelingen zijn deze kosten door mij geschat op ƒ 10,— a 20 000,—. Verder is mij bij navraag gebleken dat de uitgaven voor het irrigatie-werk Tjinangka, waarover zooeven reeds gesproken werd, op Capital-Account geboekt zijn. Het betreft hier een bedrag van ƒ 43,— a ƒ 45 000,—. Tenslotte komen ook nog op de kapitaalrekening van irrigatie-werken voor de uitgaven voor Dam Soeroepan, welke dam de Maatschappij voor haar electrische centrale te Tjidjambe in eigendom wil behouden. Een kleine ƒ 20 000,— zal hier wel voor besteed zijn. Wellicht zouden nog eenige andere posten afgevoerd moeten worden, want de irrigatie-rekening schijnt erg „mixed up" geweest te zijn (vroeger stonden er ook verschillende gebouwen van Soebang op). De conclusie, dat er voor de permanente irrigatie-werken, waarvoor thans geclaimd wordt, niet meer dan 5 a 5% ton zal besteed zijn komt wel gewettigd voor, en het betrekkelijk kleine verschil tusschen dat bedrag en het eindcijfer van rapporteurs waarde-schatting (ƒ 461000,—) behoeft dan, als licht verklaarbaar, n.h.v. geen nadere toelichting.

    .II. Het revenu, dat de irrigatie-werken aan de Maatschappij hebben opgeleverd.

    Nadat de actueele waarde der irrigatie-werken is vastgesteld, dient thans nagegaan in welke mate de Maatschappij reeds van die werken beeft genoten in den vorm van vaster of hooger tjoékéopbrengst.

    Bij een tweetal werken, de Leuwinangka- en de Tjilamajawerken, is de vooruitgang, die in de betrekkelijke bevloeüngsgebieden na totstandkoming der werken gevolgd is, van zóó'n beteekenis geweest, dat reeds bij eerste beschouwing de overtuiging zich vestigt, dat de Maatschappij reeds ten volle de bestede uitgaven in den vorm van hooger inkomsten terugontvangen heeft. Het is moeilijk exact aan te toonen dat dit 't geval geweest is, maar wat wel te bewijzen is, is dit, dat in de tjoeké-opbrengst van 1916, welke naar rapporteur vernam basis zal zijn voor de aan de Maatschappij uit te keeren vergoeding, zülke bedragen begrepen zijn, als rechtstreeks gevolg te beschouwen van de aangelegde werken, welke gekapitaliseerd, de waarde dier werken belangrijk overtroffen.

    In beide gebieden is nl. een belangrijke sawah-uitbreiding onmiddellijk na voltooiing der werken opgetreden, en het zijn alleen al de netto-inkomsten in 1916 van deze nieuwe sawahs, welke gekapitaliseerd een hooger bedrag opleveren dan de waarde der werken.

    In het jaarverslag der Maatschappij tot Exploitatie der Pamanoekan en Tjiasemlanden over het jaar 1909 werd medegedeeld dat de Leuwinangka-werken bestemd zouden zijn voor 4000 bouws bestaande sawah, voor 2600 bouws gronden, zóó gebrekkig bevloeid, dat zij reeds meerdere jaren verlaten waren, en bovendien voor 7750 bouws nog onontgonnen grond. Nadat vermeld was, dat de hoofdwerken in 1909 gereed kwamen, werd o.a. nog medegedeeld: „Van de nieuw-bevloeibare gronden zijn „circa 350 bouws reeds in sawah omgezet; ook zullen dezen Westmoesson vele der „vroeger verlaten gronden weder worden beplant" enz. Het is dan ook een feit, dat heel spoedig de 2600 bouws verlaten sawah weer in geregelde bewerking is genomen, en dat ook van de onontgonnen gronden geleidelijk een flink stuk is omgezet in sawah; op 't oogenblik toch krijgt 9475 bouw sawah water van de Leuwinangka, waarvan 7535 bouw rechtstreeks en 1940 bouw alleen achterwater (1018 bouw z.g.n. Tjitjadasbevloeiing en 922 bouw z.g.n Paweloetan-bevloeüng). Wordt veiligheidshalve alleen 't genoemd oppervlak van 2600 bouw verlaten sawah genomen, dat na ontvangst van het Leuwinangka-water al heel spoedig in geregelde cultuur werd genomen, en wordt dan verder overwogen dat volgens Schedule VIII van de Claim der Maatschappij het nettoinkomen van een bouw sawah in 't district Pegaden voor het jaar 1916 is geweest ƒ 16,36, dan zit dus in de netto-tjoeké-opbrengst in 1916 voor 't district Pegaden een bedrag van 2600 X f 16,36 = ƒ 42 500,—, dat in elk geval als rechtstreeks resultaat der Leuwinangka-irrigatie-werken is te beschouwen. Op den gebruikelijken voet gekapitaliseerd, levert dit op ƒ 722 500,—, zijnde belangrijk meer dan het waarde bedrag ad ƒ 234 000,— der werken.

    Wat thans in de tweede plaats de Tjilamaja-werken betreft, daarvoor heeft de Maatschappij zich, met inbegrip van haar bijdrage ad ƒ 25 000,— aan 't Gouver-