Handboek voor den burgerlijken stand

  • Kopieer en plak deze bronvermelding in je document

Onderstaande tekst is niet 100% betrouwbaar

68

bij niet naleving van art. 417 de strafbepaling van art. 468 van het wetboek van strafrecht boven het hoofd.

In verband met het bepaalde bij art. 417 moet nog gewezen worden op een koninklijk besluit van 31 Juli 1828 (stbl. no. 5), dat aan alle ambtenaren van den burgerlijken stand de verplichting oplegt, om van elk sterfgeval binnen 24 uren na de aangifte schriftelijk mededeeling te doen aan den vrederechter (thans kantonrechter) van ieder kanton, waarin de overledene gewoond heeft, met vermelding, zoo de ambtenaren daarvan kennis dragen, dat hij minderjarige of afwezige erfgenamen heeft achtergelaten. Prof. Diephuis *) oordeelt, dat dit besluit nog van kracht is. Ook bij arrest van den hoogen raad van 10 October 1860 is de voortdurende kracht van dat besluit aangenomen en werd de poenale sanctie gezocht in de wet van 6 Maart 1818 (stbl. no. 12). Dit arrest is niet in overeenstemming met het beginsel, voor het eerst aangenomen bij het bekende arrest van 13 Januari 1879 2), waarbij de leer verkondigd is, dat wel is waar nergens eenige bepaling uitdrukkelijk voorschrijft, dat algemeene maatregelen van bestuur, door den Koning te nemen, op de grondwet of op een wet moeten berusten of daarvan het uitvloeisel zijn, maar dat daaruit niet volgt, dat de Koning ;in het algemeen de bevoegdheid zou hebben tot het uitvaardigen van dergelijke maatregelen, ook wanneer die niet steunen op eenige wet of daarvan uitvloeisels zijn; immers, dat ingevolge het stelsel der grondwet het niet de vraag is, of die bevoegdheid aan den Koning door eenige uitdrukkelijke bepaling ontzegd, maar of zij hem toegekend zij en alzoo steunt, hetzij op eenig bestanddeel van 's Konings in de grondwet omschreven macht, hetzij op eenige directe of indirecte delegatie, in verband met 's Konings bevoegdheid als uitvoerende macht. Nu de wet van 6 Maart 1818 is ingetrokken, kan er, hoe men ook over de al of niet verbindende kracht van het besluit van 1828 moge denken, geen sprake meer van wezen, dat het niet naleven van dat besluit gestraft kan worden. -

§ 4. Huwelijk van een der ouders, die de voogdij uitoefent. Art. 417, derde lid, legt aan den ambtenaar van den burgerlijken stand niet slechts de verplichting op, waarover in de

!) Het Ned. burg. recht, 2de druk, deel V, bldz. 336. 2) Gem. Stem no. 1425, Weekbl. burg. adm. no. 1548.