57
Indien de rechtbank, wanneer een verzoek of vordering tot ontzetting van de ouderlijke macht aanhangig gemaakt is, krachtens art. 374d, vijfde lid; als een geding tot echtscheiding hangende is, krachtens art. 269, of zoo scheiding van tafel en bed aanhangig is, krachtens art. 301, de uitoefening van de ouderlijke macht geheel of gedeeltelijk schorst en aan den anderen der ouders of een ander door haar aan te wijzen persoon of aan den voogdijraad zoodanige bevoegdheden ten aanzien van den persoon en de goederen der kinderen toegekend heeft, als zij oirbaar achtte, dan moet men op dezelfde gronden tot gelijke conclusie komen.
De rechtbank kan deze maatregelen slechts treffen in tegenstelling met hetgeen art. 374f en het hieronder te noemen art. 820 wetb. burg. rechtv. bepaalt, als de zaak bij de rechtbank aanhangig gemaakt is.
De vraag, of tot de bevoegdheden, welke ingevolge deze wetsbepalingen door de rechtbank toegekend kunnen worden, ook behoort het recht en de verplichting om huwelijkstoestemming te geven, moet ontkennend beantwoord worden, daar hetgeen toegekend wordt steeds een element van de ouderlijke macht moet zijn en daartoe het recht der ouders, om tot het huwelijk hunner kinderen toestemming te moeten geven, niet gerekend kan worden, zooals in paragraaf 1 van hoofdstuk XVII nader aangetoond zal worden. *)
Volgens art. 820 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering kan de president der arrondissementsrechtbank, als een eisch tot echtscheiding is ingesteld en het hem niet gelukt is een verzoening te bewerken, bij voorbaat bepalen, bij wie der echtgenooten de kinderen inmiddels zullen verblijven. Hoewel hierdoor stellig ook eenige inbreuk op de uitoefening der ouderlijke macht gemaakt wordt, is er geen sprake van, dat deze hierdoor niet in stand zou blijven.
Deze beschikking van den president blijft werken tot de rechtbank gebruik maakt van de bevoegdheid haar in art. 269 gegeven; het vonnis, waarbij de eisch tot echtscheiding is afgewezen in kracht van gewijsde is gegaan of als de echtscheiding tot stand gekomen is, een maand is verloopen, nadat de beschikking tot voorziening in de voogdij kracht van gewijsde heeft verkregen, (art. 820, wetb. burg. rechtsv.)
Ook bij toepassing van art. 269 of art. 301 vervalt de hier boven bedoelde beschikking der rechtbank omtrent de minderjarige
3) Zie het hoofdartikel in no. 229 van het Weekbl. Ned. bond gemeenteambtenaren.