32
6. STEMRIJM.
Waaruit men kan leeren, dat de invoering van het vrouwenkiesrecht aanmerkelijke vereenvoudiging teweeg brengt.
Een jong en aardig paartje,
Gelukkig, schoon getrouwd, Dee 't eerste huwlijksjaartje, — Verstandig, welbeschouwd! — Niet heel veel aan de politiek, en 't kiesrecht liet ze koud.
Zij was zoo'n beetje kerklijk,
En hield haar godsdienst aan; Hem was het wat bewerklijk Om 's Zondags op te staan „Voor dag en dauw," zooals hij zei, om naar de kerk te gaan.
Ofschoon 't haar wel wat griefde,
Ze hield zich wijslijk stil, En 't mantelpak der liefde
Bedekte dit verschil; Daar heerschte Eendracht in hun huis, en Vree, en Goede Wil.
Maar na de eerste jaren
Deed hij zijn kiezersplicht; Ook dat gaf geen bezwaren,
En zelfs geen boos gezicht, Hoewel hij links was, en haar neiging rechtswaart was gericht.
Zij was in zulke zaken
Verstandig en bedaard; Zich daarom druk te maken
Was niet de moeite waard: Een links bestuur liet ieder vrij te leven naar zijn aard.
Toen kwam de dwang te stemmen,
En 't kiesrecht voor de vrouw; 't Begon haar te beklemmen,
Het keurslijf werd te nauw: Ze kon niet meer, als vroeger, doen en laten wat ze wou.
Een bende jongelingen
Hing daaglijks aan de bel, Om haar naar rechts te dringen, In termen, forsch en fel: Wie links stemt, wordt haar uitgelegd, gaat spoorslags naar de hel!