WAAR IS DE APPELDIEF?
er wat goeds van te maken," zei een vrouw. „Voor geen geld van de wereld zou ik ze ia huis willen nemen! En wat ziet ze er verscheurd en gehavend uit."
„Dat meisje zal nog wel terecht komen," sprak .een ander. „Maar die jongen, neen, daarin is de ondeugd al vast geroest! Die Geurt heeft zijn kinderen laten opgroeien voor galg en rad."
Zoo kwam men eindelijk aan de hut. De veldwachter en Nelly gingen binnen en — nu ja, waarom zouden de anderen dat niet doen? Ze wilden daar binnen ook wel eens een kijkje nemen.
„Maar, mensch, wat een boeltje!" riep de een.
„Een beestenhok," zei een tweede.
„Bah! In geen jaar schoongemaakt!" klonk de stem van een derde.
„Hoe is het mogelijk dat hier menschen konden wonen! Kijk eens, door het dak heen kan men He lucht zien!"
„Ent wat zijn die ruiten vuil en verweerd!"
„En wat een rommeltje, die meubels! Brandhout, niets anders!"
Zoo zei de een dit, de ander dat.
„Hief is de appeldief niet," zei de veldwachter. „Ingerukt, opgemarcheerd! Naar buiten!"