De koorknaap

  • Kopieer en plak deze bronvermelding in je document

Onderstaande tekst is niet 100% betrouwbaar

DE KOORKNAAP

219

trouwen. Liever dan al dié vermeerdering van grond, was mij een goede ronde geldsom, waar ik in tijd van nood den toorn des Noormans mede zou kunnen ontvluchten."

„Honderd harde muntstukken zullen u worden toegeteld," zeide Hendrik, terwijl hij den ouden vrek op den schouder klopte; „voor elke honderd man, die, zonder dat Godfried of een der zijnen er de lucht van bekome, de voorde overtrekken."

„Reken er op," zeide Wichart; „maar van mijnen kant eisch ik uw woord, Heer Markgraaf, dat niet een hunner, dan in geval van nood, binnen honderd roeden van het slot zal verschijnen."

De Markgraaf stemde in het verlangen van den slotvoogd toe en beiden traden nu den Heerespyk binnen. Niet lang duurde het, of een tweede vaartuig kwam den Rijn afzakken, waaruit WilliBert, Bisschop van Keulen, met een klein gevolg van geestelijken, benevens Willem van Emmerik, die het ambt van krijtwaarder bij het kampgevecht bekleeden moest, en onze oude kennis Graaf Everhard, met hun schildknapen, kwamen afgestegen, en welhaast bevonden zich de voornaamsten dezer personen met den Markgraaf in een der vertrekken van Wichart's slot bij elkander.

De grijze Bisschop, van zijn tocht vermoeid, had zich, terstond na de wederzijdsche begroetingen, in een gemakkelijken leunstoel neergezet, en bleef daar in een bijna onbeweeglijke houding zitten, met de armen op de leuningen rustende, de handen op den schoot samengevouwen en terwijl hij voor zich zag met den strakken, onverschilligen blik van iemand, die, ofschoon bewust dat er iets gewichtigs staat plaats te hebben, op alles is voorbereid, en de gevolgen niet voor zijne rekening neemt.

De Markgraaf, ofschoon wel tevreden over den uitslag van zijn onderhoud met Wichart, en verzekerd, dat hij van dien kant geen tegenstand te wachten had, was echter niet geheel zonder zorg over de toekomst; hij liep met langzame schreden het vertrek op en neder: en er vertoonden zich blijken van ongeduld op zijn gelaat, zoo dikwijls hij uit het venster zag naar den kant, van waar