150
IV 38, 39
hebben op den roem van den Christus des Scheppers, niemand anders zou het zoo in bescherming kunnen nemen als de Christus van den Schepper zelf.
39. Vroeger *) is betreffende het eigendom der namen vast komen te staan, dat het verschuldigd was aan dengene, die het eerst zoowel zijnen Christus den menschen heeft aangekondigd, als hem den bijnaam van Jezus gaf. Mitsdien zal ook komen vast te staan betreffende de onbeschaamdheid van hem a) die beweert dat er velen zullen komen in zijnen naam, dat het niet de zijne kan zijn, als hij niet de Christus en Jezus van den Schepper is, met wien het eigendom der namen in betrekking staat, en dat hij daarenboven verbiedt dat opgenomen worden wier gelijke hijzelf is, daar hij immers in naam van een ander gekomen is, indien niet de discipelen te waarschuwen voor den leugen van den naam de zaak was juist van hem, die door middel van het eigendom van den naam in het bezit gekomen was van de werkelijkheid er van s).
Laten ze ten slotte komen die zeggen : „Ik ben de Christus " *)! Gg zult hen ontvangen, gij die zijns gelijke ontvangen hebt. Ook deze toch is in zijnen (eigenen) naam gekomen. Hoe dan nu, als ook de Heer der namen zelf komen zal, de Christus en Jezus van den Schepper 1 Zult gij hem verwerpen ? Hoe onbillijk dan, en hoe onrechtvaardig en den allerbesten God onwaardig, als gij hem, die in zijnen (eigenen) naam komt, niet* aannaamt, (gij) die een ander in zn'nen naam hebt aangenomen.
Laat ons ook zien welke teekenen hij aan de tijden oplegt 6). Oorlogen, meen ik, en het eene koninkrijk over het andere koninkrijk, en het eene volk over het andere volk, en pest en hongersnood en aardbeving, en vreeselijke dingen, en wonderteekenen van den hemel, welke alle strooken met een gestrengen en wreeden God. Als hij er aan toevoegt dat dit een en ander behoort te geschieden, als hoedanig een betoont hij zich dan ? Als een prijzer of als een verwoester van den Schepper f De beschikkingen van welken (God) bevestigt hij dat behooren vervuld te worden, (beschikkingen) i( Zie IV 15, 16. 2) Maicion. s) duistere constructie.
«1 Luc. 21:8. 5) Luc 21:9-11.