Van ouders en kinderen

  • Kopieer en plak deze bronvermelding in je document

Er is helaas een probleem met het ophalen van de afbeelding.

Dit kan twee oorzaken hebben:

  • De publicatie is nog niet beschikbaar in Delpher, maar zal dat binnenkort wel zijn.

  • Er is een tijdelijke storing met het laden van de afbeelding.

  • Probeer het later opnieuw.

    Onderstaande tekst is niet 100% betrouwbaar

    25

    Hij was de domme uit de familie, en onbewust voelde hij zich daardoor minderwaardig.

    Of begreep hij Moeders vertellingen niet altijd veel lang* zamer dan de anderen? Of kon hij van de vele vragen, die vader stelde, als hij 's avonds met zijn bengels te babbelen zat, niet nooit, ook maar eentje, beantwoorden? Of kwam hij niet bijna altijd met 'n verkeerde boodschap thuis, als Moeder hem eens, bij hooge uitzondering, uitstuurde? Of haalde hij niet altijd de laagste punten op school ? —

    Hij schaamde zich over dit alles, want hij had een teer, gevoelig hartje en daarbij: deed hij niet z'n best, z'n uiterste best? — En zoo kwam het, dat een vreemde schuwheid in hem daalde, waardoor hij ongenaakbaar werd voor al de anderen.

    Waarom niet voor hem, met de zwakke hersentjes, 'n apart vraagje gesteld, waarvan het zeker was, dat hij het beantwoorden kon, en dan in stem en gebaar 'n lofprijzing gelegd ? Waarom hem geen werkjes opgedragen, die hij beslist tot een goed einde bracht? Waarom niet eens overlegd met den klasse* onderwijzer, om hem voor al te groote teleurstellingen té bewaren ?

    Waarom toch niet? Kon hij het helpen, dat zijn verstand zoo heel zwak en langzaam werkte?

    Geloof me, dan was hij niet geworden: anders dan anderen. Dan leefde hij gewoon z'n kinderleven mee met de makkertjes.

    Aan wie de schuld?

    Bij heel zwakke kleintjes, met 'n broos lichaampje, van het begin*af aan bijzonder vertroeteld en verzorgd — kan het ook soms voorkomen, dat ze anders zijn dan anderen.

    Hun zwakke gezondheid brengt dit ook al in eenige mate mee. Ze kunnen niet meespelen met de anderen, moeten o, zoo kalm en o, zoo rustig en o, zoo voorzichtig hun dagen slijten, en daardoor worden ze zoo apart, omdat ze ook zoo apart leven moeten.

    Het eenige middel is hier natuurlijk: zorgen dat ze sterker, gezonder worden. En dan ze tóch, niettegenstaande hun geneigdheid tot afzondering, zooveel mogelijk in het kinderleven betrekken. Zijn ze eenmaal sterker en gezonder, dan is er